Cond zij alle(n) liede(n) dat sander van voshe(m) in jegewoirdicheide(n) der scepen(en)/ van loven(en) gestaen heeft openbairlic gequiteert en(de) gequijtgescoude(n) alsulke(n)/ beleit als hem gedaen es mids macht van scepen(en) brieve(n) van loeven(en) tot/ allen den goeden beruerlic ende omberuerlic jonck(er) jans van loon zoon/ te heynsbergh he(re) te diest te zichen(en) en(de) te zeelem ende joffr(ouwe) joha(n)nen/ van diest sijnre wittig(er) medegesellynne(n) vrouwe der selver landen soe wair/ die goede gelege(n) of met wat name(n) sij genoempt sijn Also verre als/ tvoirs(creven) beleyt hijnde(re)n mach of letten alsulke(n) [condicien en(de)] geloften van huwelek(er)/ vorwarde(n) als gedaen [gemaect] ov(er)come(n) en(de) gesloten sijn tusschen bijde(n) he(re)n mage(n)/ ende vrienden jonck(er) jans van nassouwe(n) outste soen jonck(er) engelbrechts/ greve te nassouwe en(de) tot vyande(n) he(re) ter leck en(de) tot breda en(de) bijden
//
he(re)n maghe(n) en(de) vriende(n) joffrouwe marien van hey(n)sberge docht(er) h(ere)n jans wile(n)/ van loon he(re) tot heynsb(er)ge [etc(etera)] te frankenb(er)ge en(de) te leeuwenb(er)ge van selig(er) gedachte(n)/ vanden huweleke die of god wilt geschien sall tusschen den voirs(creven) jonck(er)/ janne van nassouw(en) in deen zijde en(de) d(er) voirs(creven) joffr(ouwe) ma(r)ien van heynsb(er)ge/ sijn toecome(n)de bruyt in dander zijde Ende desgelijx also verre als tselve/ beleit hijnde(re)n mach of p(re)judijs dragen alsulken geloften (con)ve(n)cien en(de) verbonde(n)/ als vand(er) voirs(creven) huwelek(er) vorwarden geloeft bevorwart en(de) verbonde(n) sijn voir/ den stedehoude(re) vanden leenen des hogeboe(re)n vermoege(n)den vorsts sh(er)togen van bourg(oignen)/ en(de) van brabant en(de) sijnre gnaden ma(n)ne(n) van leene ende niet voirder/ ter goeder meyni(n)gen ende sonder argelist absoloens lyemynge(n) januarii/ xxix/