Cond zij allen lieden dat jan be henric scoemake(re) [sone pauwels de scoemake(re) p(ri)[(us)] emanc(ipatus)] van waenrode es come(n) in/ jeg(ewordicheit) d(er) scepen(en) van loven(e) en(de) heeft genome(n) en(de) bekent dat hij genome(n) heeft/ jegen henricken vande(n) borchove(n) sone wouters wilen vanden borchove(n) de helcht/ vand(er) co(r)en moelen en(de) slachmolen des selfs henrix gelegen inde p(ro)chie van/ nederlynte(r) opte velpe d(air) af dat wout(ere)n vande(n) borch(oven) brued(er) des voirs(creven) henrix/ dand(er) helcht houdende [toebehoe(re)nde] es Te houde(n) en(de) te hebben van sent jans misse/ baptisten lestleden ene(n) t(er)mijn van sesse ja(r)en langc deen nae dander/ sond(er) middel volgen(de) elx jars dae(re)n bynnen om de helcht van tweendertich/ mudde(n) rogs goet en(de) payabel d(er) mate(n) van diest en(de) de helcht van eend(er)/ halv(er) amen raepsmouts d(er) mate(n) goet en(de) payabel d(er) mate(n) voirs(creven) alsulx rogs/ en(de) smouts als de voirs(creven) moelen wynne(n) sal te betalen [en(de) inde voirs(creven) mole(n) te leve(re)n] te wete(n) tvierdel/ vande(n) voirs(creven) coerne te sente remeys misse dand(er) vierdel te kersmisse/ terde vierdel te paesscen en(de) dleste vierdel te sent jans misse bap(tis)[te(n)] en(de)/ deen helcht vande(n) voirs(creven) smoute inden advent en(de) dand(er) helcht te/ groet vastellavonde jairlix den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde en(de) telke(n) t(er)mine/ als v(er)volg v(er)volghde scout It(em) es vorw(er)de dat de voirs(creven) henr(ic) scoemake(re)/ de helcht vande [vanden] voirs(creven) moelen(en) houden sal in goeden stabote? state van ca(m)men/ van spillen van alpen van bracken van sterten van beytels van blocken van/ clincken van vuysten van berien van rue(re)nde wercke [en(de) dat] ruer werck van [den] voet/en(de) de [inde] co(r)en moelen van schiven en(de) tot desen sciven sal de voirs(creven) henr(ic)/ vande(n) borchove(n) den voirs(creven) molne(r) de helcht vande(n) houte gasaeght leve(re)n/ en(de) de molde(r) sal den we molensleg(er)s en(de) den seg(er)s tot dier helcht den/ montcost doen en(de) henr(ic) vande(n) borch(oven) sal betale(n) vand(er) selv(er) helcht de dachue(re)n/ en(de) dies sal de molde(r) hebben alle dage voir [de helcht van] elx wercmans cost p enen/ halve(n) boddrage(r) It(em) es vorw(er)de dat henr(ic) den voirs(creven) molne(r) leve(re)n sal/ de helcht vanden ruwen houte tot d(er) helcht van ii gestellen van alpen/brach van bracken stertte(n) nagelen en(de) tot den spien also v(er)re als de helcht/ van ii gestelle alpen gedrage(n) souden en(de) niet voirder It(em) sal de voirs(creven) molde(r)/ houden de helcht vanden stampen en(de) vande(n) heyden en(de) henr(ic) sal hem d(air) toe/de leve(re)n de helcht vande(n) houte gasaeght It(em) gevielt also dat aen/ den dijck ald(air) e(n)nich gat uut brake vande(n) wate(r) dat soude de molde(r)/ doen maken also v(er)re als hoe(r) twee op ene(n) dach gemaken consten It(em) w(air)t/ also dat de voirs(creven) molen stille stonde dat bove(n) sesse dage niet en gedroege/ dat henr(ic) den molne(r) d(air) af ghene(n) pacht afslaen en soude It(em) es vorw(er)de
//
dat de molne(r) jairlix heffen en(de) hebben sal de helcht vande(n) weegh/ gelde ald(air) en(de) d(air) af sal hij houden half de brugge(n) en(de) wege/ aldair en(de) die laten gemaect en(de) op [hoir] breydde ten uutgaen/ vande(n) voirs(creven) t(er)mijn gelijc hijse vant te sijne(n) aencome(n) It(em) wairt/ dat henr(ic) aen de voirs(creven) molen [molene(n)] e(n)nich werc dat hij houde(n) moet/ maken dade en(de) d(air) om gestoert en(de) gebroken mocht w(er)den e(n)nich/ werc dat de voirs(creven) molne(r) sculdich es te houde(n) dat de/ voirs(creven) henr(ic) niet gehoude(n) zijn en soude in dat werc den/ molne(r) voirs(creven) toebehoe(re)nde weder te doen maken It(em) wart/ datme(n) dair behoefde te decken oft te plecken oft datme(n)/ de velpe gebode te vaghen soe soude henr(ic) de helcht/ vande(n) dachue(re)n betale(n) en(de) de molne(r) soude den wercliede(n)/ de helcht vand(er) montcost doen It(em) es vorw(er)de dat de voirs(creven)/ molne(r) den voirs(creven) henr(icke) alle ja(r)e den voirs(creven) t(er)mijn due(re)nde betale(n)/ sal vier holl(ansche) gul(den) en(de) een vierdel van van goude goet en(de)/ gheeve half te sente remeys misse en(de) half te sent jans/ misse en(de) telken t(er)mine als v(er)volghde scout alse vand(er) helcht/ vanden slach beemde en(de) vand(er) helcht vande(n) beemde gehete(n)/ de wuwe(r) It(em) es vorw(er)de also vele loeken als de voirs(creven) molne(r)/ behoeve(n) sal de helcht vande(n) voirs(creven) beemde(n) mede te bevrede(n)/ dat hem henr(ic) die aen de selve helcht bewise(n) sal It(em)/ sal de molne(r) de co(r)en moelen doen verwa(r)en met knapen/ die meesters sijn It(em) henr(ic) sal dwat(er) op en(de) af late(n) vanden/ wuwe(r) gehete(n) den venghe(re) also dicke alst hem genuege(n)/ sal It(em) henr(ic) sal also vele russche moege(n) steken opten slach/ beemt en(de) opten wuwe(r) als hij behoeve(n) sal It(em) wart datmen/ eene(n) steen op dade bynne(n) den voirs(creven) tide dat de molne(r) den/ steen gereide(n) soude en(de) op doen op sijne(n) cost It(em) wart also/ dat e(n)nich vande(n) drien brugge(n) ewech vloten soe soude henr(ic)/ tvierdel d(air) af wed(er) doen maken en(de) de voirs(creven) molde(r) [dair tegen] dand(er) vierdel/ ende henr(ic) sal wyelien leggen inde velpe dairt hem best/ gelieve(n) sal en(de) Ende alle dese voirs(creven) vorw(er)den geloften en(de) (con)d(icien)/ voirscr(even) hebben geloeft (et)c(etera) H(ier) af sijn borge(n) des voirs(creven) mold(er)s als/ p(ri)ncipael sculde(re)n ind(ivisim) pauwels scoemeke(re) sijn vader voirs(creven) arnt de/ scoemake(re) brued(er) des selfs pauwels reyne(r) vanden driessce van waenrode/ en(de) mathijs steken van cortenaken [Et p(ri)mus] hug(ar)den voshem ja(nuarii) ulti(m)a