It(em) is vorw(er)de [w(er)t] dat jan zedele(re) vad(er) des voirs(creven) jans [des jongen] bynne(n) den voirs(creven) t(er)mijne/ aflivich worde dat de voirs(creven) jan [van oerbeke] dan vand(er) voirs(creven) schout quijt sijn sal/ en(de) ongehoude(n) cor(am) eisdem
//
It(em) jan lyemync van arschot in deen zijde ende wout(er)/ ver(en)luyten in dande(r) die opden dach van heden dath(um)/ hadden van thoenissen voir meye(r) en(de) scepen(en) van loven(e)/ malc jege(n) ande(re)n hebben dien dach verlengt en(de) uutgeset/ van heden ov(er) iiii weken te mistide dan hoir wairheit/ te leyden elc van hen gelijc sij opde(n) dach van heden/ gedaen soude(n) hebben cor(am) lye(ming)[(en)] burgim(a)g(ist)ro