It(em) tvonnisse tusschen brueder pete(re)n cabbelhau meester vand(er) godshuyse vanden / heylige(n) grave van nyvel in deen zijde en(de) heyne(n) tainginsart ende pierarde gafroit / die geleyt sijn totte(n) goede(n) jans gafroits in dande(re) alse vande(n) coerne dat de voirs(creven) / brueder pet(er) hadde doen besette(n) voe(r) gebreck van pachte van eene(n) mudde ende / eene(n) halst(er) tarwe(n) dat marie de sa(m)me d(aer) op hadde van ii jae(re)n verloepen / was gewijst dat beyde voirs(creven) p(ar)tie(n) inde(n) hof gesedt sijn daer tcore(n) / getcast was om ald(aer) jege(n) malcande(re)n recht te neme(n) ende te gheve(n) p(rese)nt(ibus) / abs(oloens) borch(oven) key(enoegh)[e] hug(ar)d(en) langrode vynck(enbosch) no(vem)[br(is)] vi /