It(em) henric ket woenen(de) te bossuyte es come(n) in jeg(ewordicheit) der scepen(en) van loven(en) ende heeft / genome(n) ende bekent dat hij genome(n) heeft van janne van nethene(n) gehete(n) vanden / royele een stuck lants houden(de) terdel van eene(n) boend(er) oft d(aer) omtrent gelege(n) inde / p(ro)chie van bossuyt ter stad gehete(n) ter cauchien tussche(n) de goede jans wilen jasper / ende de goede der kijnde(re)n pierarts wile(n) wouwet Te houde(n) en(de) te wynne(n) van opde(n) / dach van hede(n) eene(n) t(er)mijn van xii jae(re)n lang deen nae dand(er) sond(er) middel volgen(de) / Elx jae(r)s dae(re)nbynne(n) om xii molevate corens goet en(de) payabel d(er) mate(n) van loeve(n) / alle jae(re) te s(en)[te] andries misse apostels te betale(n) en(de) te loeve(n) te leve(re)n q(uo)lib(et) ass(ecutu)[m] It(em) sal / de voirs(creven) henric tvoirs(creven) lant bynne(n) de(n) voirs(creven) t(er)mine tweewerve(n) mesten en(de) wynne(n) / en(de) werve(n) gelijc reengenoete(n) bove(n) en(de) benede(n) abs(oloens) lint(er) iunior oct(obris) xiii /