Cond zij allen lieden dat willem vanden busdo(m)me [soen he(re)n jans wilen vand(en) busdo(m)me rijdd(er)s] in deen/ zijde en(de) philips vanden zijpe [he(re) va(n) dentregem en(de) va(n) olsenen] neve des voirg(enoemde) willems/ in dande(re) de welke tegen malcande(re)n zeker gescille hebben/ uutstaen(de) gehadt sijn [comen in yege(n)woirdich(eit) d(er) scepen(en) van loven(en) h(ier) na genoempt ende sijn] bij raide en(de) ond(er)wijse hue(re)r/ vriende samentlic eens worden der punte h(ier) na bescr(even)/de welke die Inden yersten heeft geloeft de voirg(enoemde)/ willem(me) den voirg(enoemde) ph(ilipp)us [sine(n) neve] tot zijnre manissen ov(er) te geve(n)/ en(de) te laten volgen tslot met allen den goeden gelege(n)/ te dielbeke [en(de) te ytt(er)beke] also verre [die] de(n) voirg(enoemde) willem(me)die aldair [vande(n) voirs(creven) wilen he(re)n ja(n)ne sine(n) vader bleven sijn]/houden(de) en(de) was en(de) den selven ph(ilippu)s d(aer) inne vestigen/ also dat behoirt na den rechte d(er) stat van loven(en)/ Behoudelic dien dat de selve willem te hemw(er)t / behouden sal om sinen vryen wille d(aer) mede te doen/ alle de haeflike goede opten selven slote wesen(de) en(de)/ oic alle dopgaen(de) hout opte selve goede staen(de)/[en(de) sijn bewoenen en(de) v(er)ke(re)n opt voirs(creven) slot en(de) goede met sij(n)re familie(n) sine(n) leefdach lanc] It(em) sal de voirg(enoemde) willem ph(ilippu)s den voirg(enoemde) willem(me) [zijnen oem] tot/ sijnre manissen ov(er)gheven en(de) ind(er) voirg(eruerde) maten vestige(n)/[des voirs(creven) willems leefdage lang] alle de goede die hem va(n) zijnre moed(er) wegen/ toecome(n) zijn en(de) die sij te besitten plach en(de) oec/ de l grot(en) renten [erflijcker renten] die hem verstorve(n) zijn va(n) zij(n)re/ ouder moeder [sonder des voirs(creven) willems cost] en(de) oft hij des niet gedoen en conde/ dat hij dan den selven willem(me) in die stat elswar/ also vele goede besetten en(de) bewisen sal als die/ gedragen mogen It(em) sal de voirs(creven) ph(ilippu)s bynne(n) i jae(re)/ naestcomen(de) besetten alsoet behoirt een erfmisse/ en(de) djairgetide met ande(re)n erfeliken diensten also/ des voirs(creven) ph(ilippu)s moed(er) die geordineert heeft [vand welken dienste de voirs(creven) v wille(m) zijne(n) leefdach lange dispone(re)n en(de) ordine(re)n sal moege(n)] It(em) sal/ noch de voirg(enoemde) ph(ilippu)s den voirg(enoemde) ph willem(me) erflic/ besetten op behoirlike pande v mudde corens/ erflic en(de) dat tot zij(n)re manissen en(de) alle/ de vorg(eruerde) punten te voldoen als vervolghde/ schout en(de) sond(er) argelist en(de) mids desen sal stelt de/[voirs(creven) ph(ilippu)s voir hem en(de) zijne(n) naecomelinge(n)] de vorg(enoemde) willem en(de) zijn borghen te weten ja(n)ne/ vanden wed(er)grete en(de) claese van oevelde [voir hen en(de) hue(re)n nae allen comelingen en(de) saken d(aer) inne quijte van allen geluften en(de) saken d(aer) inne zij gehoude(n) mochte(n) zijn ten voirs(creven) ph(ilippu)s w(er)t van wat saken dat zij geloven(de) hen d(aer) af behoirlike quijtsceldinge te doen talle(n) plaetsen d(aer) hen dat behoeve(n) sal en(de) dat behoirt] ongehoude(n)/

zijn van alsulken geluften als zij den voirg(enoemde) ph(ilipp)us/[w(er)t gehoude(n) mochten zijn] hebben gedaen van wat saken dat dat zij/

quijt zijn /[opp(endorp)] velde vynck(enbosch) oct(obris) viii ja(nuarii) xix[a]/