It(em) jan vand(er) merct heeft opgedragen met behoirlijken vertyenissen/ xiii husen met den hoeven en(de) allen ande(re)n hue(re)r toebehoirten/ gelegen ov(er) de vedemerct opden hoec vand(er) redinge(n) strate(n) tussce(n)/ de poirte(n) vand(er) stad geheten redinge poirte en(de) beghijne(n) poirte/ streckende acht(er) weert tot aen de mure(n) vand(er) [vesten] Ende alse de/ voirscr(even) jan vand(er) [merct] h(ier) af es ontgoett en(de) uutgewijst soe zijn/ d(aer) inne gegoedt [met] den erflijken rechte jan van hazenb(er)ge ende/ mathijs h(er)dans nu t(er)tijt meest(er)s en(de) regeerders vand(er) capellen van/ ons(er) liev(er) [vrouwe(n)] gehete(n) d(er) clercks capelle staende bove(n) de voirscr(even) vedemerct/ op de conditie(n) en(de) vuege(n) h(ier) nae bescreve(n) Te weten dat de/ voirs(creven) meest(er)s vand(er) voirscr(even) capelle die voirs(creven) husen tot ewigen/ dagen houde(n) sele(n) en(de) regeren in goede(n) state tot behoef der/ erm(er) p(er)sone(n) alse vondelingen blinde en(de) cropele(n) die d(aer) inne/ selen woene(n) en(de) ontfange(n) worden gelijc de voirs(creven) jan vander/ merct die de selve huse gesticht en(de) gemaect heeft dat heeft/ begheert bij orlove en(de) manisse(n) she(re)n vande(n) gronde ende/ wijsdo(m)me d(er) scepen(en) van loven(e) abs(oloens) vyncke maii viiii