Tvo(n)nisse tusschen daneele boxhoe(re)n en(de) diericken van langrode zijnen swagher/ in deen zijde en(de) jouffruwe machdeleine lonijs weduwe diericx wilen van/ langrode in dande(re) alse van lxxx guld(en) rijders eens oft viii rijd(er)s lijftochten/ die de vors(creven) daneel en(de) dieric seyden dat arnt wilen van colen begheert/ soude hebben des vors(creven) daneels en(de) die wijve en(de) diericken te weten/ elc van hen xl rijd(er)s of iiii rijd(er)s lijftochten na sijn en(de) sijns wijfs/ doot te volgen De welcke de vors(creven) wilen dieric getogen hadde
//
vanden vors(creven) wilen arnde en(de) dat bekint in sijnen leven(en) oic hadde de/ vors(creven) arnt zeke(r) bescheit dair af in sijnen bueken gescreven ende/ in meerd(er) claernissen met zijnen zegel besegelt dair af de vors(creven)/ daneel en(de) dieric meynden restitucie te hebben vand(er) weduwen/ des vors(creven) wilen diericx van langrode om deswille dat zij de have/ achter den vors(creven) diericken gebleven aenveert hadde Es/ gewijst met desen worden na aensp(ra)ke en(de) v(er)antweerden van beyde/ den p(ar)tien dat de vors(creven) jouff(rouwe) machdalene vand(er) vors(creven) aenspraken/ des vors(creven) daneels en(de) diericx ongehouden zijn soude cor(am) roel(ofs) oppen(dorp)/ abs(oloens) opp(endorp) velde pryke(re) m(er)cels ja(nuarii) xi