It(em) aert godev(ar)ts woenende te zempse die zeke(re)n stoot hadde jegen/ jouffr(ouwe) clarissien weduwe jans wijlen vande(n) moirte(re) als geleit ond(er) de(r)/ anderen tot de(n) goede(n) arts vande(n) bloke alse va(n) zeke(re)n opgaende(n) houte/ omtrint tot v oft vi stucken toe die de voirs(creven) ardt vande(n) goede(n) voirs(creven)/ gehouwe(n) heeft ende d(air) toe int hantere(n) vande(n) selve(n) sekere schade/ gedaen aen de vruchte(n) omtrint de(n) voirs(creven) houte staende heeft gelooft/[de(n) voirsc(reven) arde] tselve hout te doen taxere(n) bij vier goeden ma(n)nen twee van zijnder/ en(de) twee va(n) zijnre wed(er)p(ar)tie(n) zijde(n) genome(n) en(de) tgelt vand(er) selver taxacie(n)/ mett(en) cost die de voirs(creven) geleydde hier om aen trecht uutgegeve(n) heeft/ te bringen ind(er) stad wissel van loeven(en) tot de(n) rechte En(de) hier af is borghe/ des voirs(creven) aerts cornelijs coelne(re) dgeheten nagelmake(r) Et p(ri)m(us) roel(ants)/ hortbeke aug(usti) s(ecund)[a]