Vand(er) aensprake(n) die voir meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(en) gedaen heeft/ henric schroye die getroudt heeft magriete va(n) lange(n)donck/ weduwe wilen henricx vande(n) broecke tot woute(re)n vande(n) broecke/ brued(er) des voirs(creven) wile(n) henricx om deswille dat de voirs(creven) wout(er)/ div(er)se handelinge en(de) hantteringe gehadt soude hebbe(n) met des voirs(creven)/ wijlen henr(icx) vande(n) broecke goede(n) beyde have en(de) erve en(de) die/ getoge(n) en(de) bekeert tot zijne(n) geliefte(n) vande(n) welke(n) de voirs(creven)/ henric als mo(m)boir d(er) voirs(creven) magriete(n) zijns wijfs vande(n) voirs(creven)/ woutere(n) richtinge reke(n)inge en(de) restitucie begh(er)de dwelc de/ voirs(creven) wout(er) meynde dat hem [al] gheen onstade doen en soude noch/ va(n) rechte gedoen en conste Aengesien dat hij alle hanteri(n)ge/ die hij vande(n) voirs(creven) goede(n) gehadt mocht hebbe(n) gehadt hadde/ uut crachte zijnre scepen(en) br(ieven) va(n) beleyde va(n) loeven(en) d(air) mede/ hij tot de(n) goede(n) des voirs(creven) wilen henricx zijns brued(er)s come(n) en(de)/ beleidt is te(r) besorge va(n) zekere(n) laste die hij va(n) des selfs/ zijns brued(er)s wegen te drage(n) hadde gehadt Oec seyde hij dat/ hij ande(re)n wilen vand(er) opticht des voirs(creven) henr(icx) scroye in geliken/ quite en(de) verweert gewijst was mett(en) t(er)minacie(n) d(er) stad va(n) bruessel
//
dair he(m) de selve henr(ic) uut ocsuyn va(n) dese(n) hadde doen co(m)mere(n) Werdt/ gewijst te(r) ut(er)sten bijde(n) selve(n) he(re)n scepen(en) va(n) loeven(en) t(er) manisse(n) smeyers/ na aensprake v(er)antwerde(n) en(de) thoenisse des voirs(creven) wout(er)s dat hij/ leydde dat de voirs(creven) wout(er) ongehoude(n) zijn soude va(n) alsulker/ aensprake(n) als de voirs(creven) henric te he(m)w(er)t gedaen hadde p(rese)nt(ibus) o(mn)ib(us)/ scab(inis) de(m)pto lyntre julii x