Uut dien dat op hede(n) bide(n) raide vand(er) stad vranc uute(n) lyeminge(n) ty(n)nen/ potghiete(r) betoge(n) heeft matheeuse colx vorste(r) hem bethiden(de) die hij mits/ machte va(n) [sijne(n)] gevo(n)niste(n) scepen(en) brieve(n) va(n) loven(en) die hij heeft sprekende/ op janne vand(en) hove vortelinge tsijne(n) versueke gehacht hadde/ de(n) selve(n) janne des hij hem sijne(n) salar(is) hadde gep(rese)nteert en(de) was/ bij middele va(n) goede ma(n)ne(n) en(de) tussce(n) sprek(en) gededingt dat de/ vors(creven) jan dach va(n) xii viii daige(n) hadde om dan wed(er) inde/ vroente des vors(creven) matheeus te sijne en(de) te come(n) in hachte(n)/ in sulk(er) state alse hij dien was want de vorste(r)/ matheeus altoes meynde dat hij van voe(r) en(de) van ande(re)n/ p(ar)tien wegen den vors(creven) janne vand(en) hove in hachte(n) hadde/ en(de) dat hij sijn gevange(n) man was dwelc de vors(creven)/ vrancke meynde dat hem gheen ontstade doen en soude/ want hij sijns rechts aende(n) vors(creven) matheeuse nyet en was/ afgegaen vand(er) welk(er) de vors(creven) matheeus hoopte den/(contra)rie en(de) boot te bewijsen dat hij lespirio t(er) tijt also den/ vors(creven) dilacie gegev(en) was dat hij den man niet v(er)ant/ weerd(en) en woude welc thoenesse de stat aengehoirt/ heeft d(aer) inne de vors(creven) matheeus sijns v(er)meets niet/ en volqua(m) En(de) alsoe w(er)t d(aer)entind(en) get(er)mineert en(de) bide(n)/ stad raide uutgesproke(n) dat de vors(creven) matheeus soe/ vele doen soude dat hij de(n) vors(creven) ja(n)ne vand(en)/ houder in hachte(n) gec(ri)ge alse hijt(en) voe(r) hadde gehadt/ viii [da(n)] bijder stad raide ofts behoi(r)de om die(n) bijd(er) stad raide/ get(er)mineert en(de) v(er)clairen te wordde oft de hacht die/ de vors(creven) vrancke [v(er)socht] hadde dese doen de(n) recht genoech war/ oft en was en(de) den vors(creven) vrancke(n) diene(n) soude moige(n) p/in act(um) in (con)silio opidi ap(ri)lis xxiiii