It(em) jacop van raveschove die gielise vand(en) zande heeft laten/ afleggen alsulken twee mudden cor(ens) erfspachts als hij hadde/ jairlix vallen(de) opden iiii[de(n)] dach van julio aen en(de) op de/ goede hier nae bescr(even) zeke(re)n p(er)sonen toebehoiren(de) Te wete(n)/ op een huys en(de) hof met eene(n) eeussele wile(n) toebehoiren(de)/ henr(icke) van godsenhove(n) geleg(en) inde bakeleynstrate nu ter/ tijt toebehoiren(de) arnold(us) kyp secretar(is) d(er) stad va(n) lov(en) It(em) noch/ aen en(de) op i stuc la(n)ts met i huyse en(de) porte(n) d(aer) op staen(de) inde/ ravestrate geleg(en) den vors(creven) gielise toebehoiren(de) Ende noch/ op een huys en(de) hof pauwels van godsenhove(n) geleg(en) inde/ donckerstrate d(aer) inne de vors(creven) gielijs gegoidt en(de) gheerft w(er)t/ junii ix a(nn)[o] xiiii[c] lix heeft geloift jacoppe en(de) meest(er) ja(n)ne sijn(en)/ wettig(en) sone(n) dat hij hen te hue(re)r maniss(en) cope(n) en(de) wed(er)o(m)me/ v(er)crigen sal twee mudde(n) cor(ens) erfspachts wel v(er)pant die staen/ sele(n) en(de) blive(n) ter selver nat(ur)en alsoe de vors(creven) twee mudde(n) cor(ens)/ stonde(n) Te wete(n) dat hen die geheelijc nae svaders doot volgen/ en(de) toecomen selen Et t(antu)m col(onia) naus(nijdere) m(ar)tii p(rim)[a]