It(em) ter meerder zekerheit en(de) in manie(re)n van voird(er) vesticheid(en) der twintich leeuwe(n)/ twintich rinsche guld(en) beyde in goude en(de) der thien rinsche guld(en) te xx stuv(er)s tstuc/ lijfpen(sien) ten live cornelijs en(de) claes roelofs gebruede(re)n wettigen kinde(re)n roelofs/ roelof en(de) tes lestleven(de) van hen vallen(de) jairlix opten v[te(n)] dach van septembri/ dair de vors(creven) roelof de vader sijn heffen inne heeft wille en(de) disposicie/ inne heeft die de vors(creven) jan van betsutchijs hen op heden bekint heeft/ voir scepen(en) van loeven(en) alsoe wale voir tprincipale als voir die jairlicsche/ verschinen(en) pachte heeft de selve jan met matheeuse colcx vorste(re) te
//
loeven(en) inden name vanden hee(re) in p(rese)ncien der scepen(en) van loeven(en)/ den vors(creven) roelofve tot behoeff van hem selven en(de) zijnd(er) kinde(re)n vors(creven)/ te pande en(de) in handen gesedt die juweelen hier nae v(er)claert die/ de vors(creven) roelof alsoe bekint heeft ontfaen te hebben Te weten/ elf zilve(re)n vergulden(en) schalen bynnen en(de) buyte(n) vergult hebben(de)/ inde middelt van hen elk een ront stucxken van goude met eene(n)/ v(er)amaesten beelde weghende eenenvijftich marck It(em) eene(n) guld(en)/ cop overdect weghen(de) twee ende een half marck It(em) eene(n) silve(re)n/ schincpot wegen(de) seven merck sesse en(de) een halve oncen It(em) ende/ noch acht silve(re)n richtscotelen onder groet en(de) cleyne wegen(de)/ seventhien merck ende seven onchen Ghelovende de selve roelof/ die den selven pete(re)n janne besutchijs alsoe goet wed(er) te leve(re)n/ soe wanneer de voirs(creven) scepen(en) brieve volcomelic v(er)nuecht betaelt/ en(de) voldaen zelen wezen als v(er)reycte schout cor(am) eisd(em)