It(em) alsoe als jacob de witte sone wijlen jans op heden gegoidt en(de) bevesticht heeft/ claesen den kersmake(re) nu ter tijt scepen(en) te loeven(en) tweelf rijders oft die weerde/ dair af in ande(re)n goeden guld(en) ghelde lijfpen(sien) ten live he(re)n andries kersmakers/ zijns soens religieux profess tsgoidshuys van p(er)cke Behoudelic den selve(n) clause/ en(de) jouffr(ouwe) machtelden zijnd(er) werdynne(n) en(de) den lanxtleven(de) van hen beiden huer heffe(n)/ dair inne op zeke(re) leengoede gehouden vanden abt tsgoidsh(uys) van sinte g(er)truyden/ te loeven(en) gelege(n) te libbeke en(de) op zeke(re) eygen goede oic ald(aer) geleg(en) gelijc de/ brieve d(aer) op gemaict dat inhouden en(de) beg(ri)pen voer alsulke xii gelijke rijders/ lijfpen(sien) alse de vors(creven) claes heeft met scepen(en) brieve(n) van loven(en) opten voirscr(even)/ jacoppe en(de) janne zijne(n) brued(er) en(de) meer ande(re) gelijc de brieve d(aer) af gemaict/ a(nn)[o] liiii m(ar)tii vi dat oic beg(ri)pen mogen ende de vors(creven) claes van ov(er)lange/ tot den goeden der vors(creven) gebruede(re)n in vesticheid(en) sijnd(er) vors(creven) lijfrinte(n) beleit/ es nae den rechte der stat van loeven(en) Soe es comen de selve claes voer/ scepen(en) van loeven(en) geloven(de) en(de) toeseggen(de) voir hem en(de) sijn nacomelinghen
//
den voirs(creven) jacoppe dat hij niet wederstaen(de) de vesticheide(n) ende/ guedinghen voe(r)ger(uert) de betalinghe vand(en) vors(creven) lijfrinten jairlix v(er)/ volghen en(de) nemen sal met rechte met den vors(creven) beleide op des vors(creven)/ jans switten goede die p(ri)ncipael es sculde(re) es der vors(creven) lijfrinte(n) zoe/ hij claes dat met rechte vuechlijc gedoen sal connen en(de) op cost vand(en)/ selve(n) goeden ende oft hij aende selve goede zijn voirs(creven) betalinge met/ den coste(n) d(aer) op loepen(de) niet verhalen en conste soe sal hij sijn gebrec/ vand(er) selver rinte(n) v(er)reycken altijt alst hem gelieft met den guedingen/ voe(r)ger(uert) ende de costen oft hij e(n)nige gedaen hadde die hij aen jans/ goede niet en conste gec(ri)gen sal hij aenden vors(creven) jacoppen en(de) sijn/ goede met den vors(creven) beleide en(de) yersten scepen(en) brieve(n) moge(n) verreycke(n)/ Waert oic dat hij e(n)nich gebrec hier naemaels bevonde inde vorscr(even)/ vesticheid(en) die hem de vors(creven) jacop nu gedaen heeft dat gebrec/ en(de) oic de betalinghe vand(en) vors(creven) rinten soe v(er)re hij die niet en gec(ri)ge/ van janne oft sijne(n) goede(n) sal ij met den vors(creven) beleide en(de) scepen(en)/ brieve(n) moigen v(er)reycken aen jacoppen en(de) sijn goede ind(er) maten soe/ die spreken en(de) tot des(er) en(de) niet voird(er) sal hij de selve zijn beleide/ en(de) scepen(en) brieve houden in sijnd(er) macht dwelc de vors(creven) jacop ge/ consenteert heeft Ende mits desen zullen jan hermans en(de) vranc/ van bolloe [die] oec mede borghen wae(re)n der vors(creven) xii rijders lijfpen(sien) en(de)/ hue(re) goede der selver borchtochten en(de) lijfrinten van nu voirtaen/ tot eeuwigen dagen ongehouden ontslagen en(de) los en(de) quijt sijn en(de)/ bliven ende selen voirt alsulke vorweerden (con)dicien en(de) geluften/ alse de vors(creven) claus en(de) jacop malcande(re)n deden aug(usto) viii lestled(en)/ voir scepen(en) van loven(en) gelic dat blijct in eene(n) tractate d(aer) af tussce(n)/ hen opd(en) selve(n) dach gepasseert te nyeuwe en(de) gea(n)nichileert zijn/ en(de) blive(n) tot eeuwigen daigen sond(er) dat e(n)nich van hen den ande(re)n/ met dien sal moigen prame(n) eysscen oft volgen in e(n)nig(er) wijs cor(am)/ roelants tymple no(vem)[br(is)] xxi