Uut dien dat huyghe van udekem gemechticht van mathise colne/ volcomelijc alst blijct xix januarii li(br)[o] lxvii onder ons welc mathijs/ van voe(r) a(nn)[o] lix xiiii no(vem)[br(is)] geleid es tot allen den o(n)beruerliken en(de)/ erfgoeden arts vander elst [en] lijsbette(n) weduwe pauwels wile(n) vand(er)/ elst sijnd(er) moed(er) opden dach van heden hadde doen dach doen/ jorise leeman ingeseten van deser stad en(de) goirde vekeman om dat/ zij hem ongebruyc deden alsoe hij seyde aende vors(creven) goede sond(er)/ van der wettig(er) scult dair voe(r) tvors(creven) beleid gedaen was te v(er)nuege(n)
//
en(de) die voirs(creven) jorijs voir oogen niet en quam nochtan dat de/ vorste(r) droech op sijne(n) eedt dat hij hem op heden dach gedaen/ hadde Soe wijsden de vo(n)niss(en) der scepen(en) van loeven(en) waer de/ selve jorijs niet en quame ten opstaene tsmeyers en(de) der scepen(en)/ datmen den vors(creven) huygen als gemechticht vand(en) voirs(creven) goeden/ houden soude in sijne(n) beleide also v(er)re alst noch voir scepen(en)/ come(n) was cor(am) o(mn)ib(us) scab(in)is dempt(o) asboloens meld(er)t ap(ri)lis xv/xiiii