Cond zij alle(n) lieden dat brueder gerart van janshove(n)/ geheten vanden abeele brueder jacop monarde p(ro)chiae(n)/ te geldenake jacop aux enfans en(de) symoen absoloens in/ p(rese)ncia hebben gekint en(de) gelijdt dat zij d(air) bij ov(er) en(de) aen/ hebben geweest dair toe geroepen zijnde bij de(n) edele(n) he(re)n/ emonde va(n) emichove(n) meest(er) va(n) chantrain dair ottar darion/ zijn rintmeester tot hoeye en(de) in haspegouwe en(de) d(air) omtrint/ hem wettige rekeni(n)ge ende volcome(n) betalinge gedaen heeft/ vanden lesten drie jare(n) van alle(n) de(n) bewinde en(de) ontfange dat/ hij dare(n)binne(n) der goeden en(de) rinte(n) des voirs(creven) he(re)n va(n) chantrain/ heeft gehadt en(de) heeft he(m) d(air) af geheelijc en(de) altemale geq(ui)teert/ ende volcomelijc quite gescouwen en(de) gelooft de(n) selve(n) ottarde/ va(n) dien ne(m)m(er)meer te vexere(n) te moeyen noch aen te spreke(n)/ in gheene(n) rechte gheestelijc noch w(er)lijc bij he(m) selve(n) noch bij/ nyeman(de) and(er)s in gheenre maniere(n) Hebbe(n) voirt geseecht dat/ mijn hee(r) va(n) chantrain kinde en(de) lijdde dat hij de(n) voirs(creven) ottarde/ darion sculdich en(de) tacht(er) bleve(n) is de so(m)me van ii[c] xxv m(ud)[de]/ en(de) iiii(½) zist(er) spelte(n) de welke mijn hee(r) begh(er)de voir levende/ en(de) voir doode aensiende zijne(n) crancke(n) staet va(n) gesunde de(n)/ selve(n) ottarde die afgeslage(n) te werden te zijnre naester toe/ comen(de) rekeni(n)ge(n) Voirtmeer heeft m(ijn) hee(r) va(n) chantrain gekint/ als voe(r) dat de(n) voirs(creven) ottarde toebehoire(n) en(de) sculdich zijn te volge(n)/ alle acht(er)stellige rinte pachte en(de) chijse die der ordene(n) onder/ zijne(n) bewinde tot de(n) leste(n) sinte andriesmisse gevallen en(de) ver/ schene(n) moege(n) zijn want de voirs(creven) ottard die betaelt en(de) selve/ verleecht heeft most vos [most] junii p(e)n(u)lt(ima)