It(em) uuyt dien dat her mychiel absoloens ridde(r) dewelke als een/ eenich oir en(de) erfgename mychiels wile(n) absoloens zijns vaders voir/ meye(r) ende scepen(en) van loven(en) over vele jaire(n) geleden gegoet ende/ gheerft is geweest in een hoff met zijne(n) toebehoirte(n) joha(n)nis wile(n)/ vander hofstat na(tur)lijcx gelegen te rotselair metter stat br(ieve) van/ loven(en) onlanx voir meye(r) en(de) scepen(en) inde banck alh(ier) hadde doen/ bescr(iven) joha(n)nese vander hofstadt des voirs(creven) joh(ann)is wile(n) sone/ om dat hij de selve goede hadde doe(n) beslae(n) mette(n) gherichte/ van rotselair voir recht dat hij dair aen meynde te hebben/ Ende als ten verstreken(en) dage van rechte te wete(n) op hede(n)/ de voirs(creven) her mychiel bewijst hadde mette(n) r(e)sc(ri)pte des drossete(n)/ van rotselair dat de(n) voirs(creven) joh(ann)es dach gedaen was bijden selve(n)
//
drossete nae inhoudt der stat brieve hier aff aen hem gesonde(n)/ ende de selve johannes voir oeghen quam nemen(de) eene(n) voirspreke/ meynen(de) dat m(ijn) hee(re) de greve va(n) salmen hee(re) van rotselair dese/ sake hadde opgenome(n) xiiii dage lanck oft een genechte wair/ om hij niet en woude voirtvare(n) keeren(de) met dien en(de) meer/ woirden vand(en) banck ende gherichte Soe is uuyt(er)lijck bij v(er)sueke/ des voirs(creven) her mychiels gewijst bijde(n) hee(re)n scepen(en) va(n) loeven(en)/ ter manissen tsmeyers wair de voirs(creven) joh(ann)es niet aen en sp(ra)ke/ ten opstane smeyers ende d(er) scepen(en) datme(n) vande(n) selve(n) de(n)/ voirscr(even) h(er) mychiele houde(n) sal inde macht van zijnder gueding(en)/ alsoe verre alst noch voir scepen(en) come(n) was p(rese)nt(ibus) om(n)ibus/ scabinis dempto vynck augusti xvii