It(em) johannes willemair woenen(de) int cloest(er) te bethle(m) heeft gekind en(de)/ gelijt dat wout(er) vanden velde als de ghene dair op de goede henrix/ wijlen van hulslair bij testame(n)te en(de) making(en) comen zijn en(de) nyemant/ and(er)s hem over der jairen vii oft viii volcomelic gequijt afgeleecht/ en(de) allessins gecontenteert heeft van alsulk(en) twee mudde(n) cor(ens) lijftochte(n)/ met allen achterstelle der selver alse willem wijlen de bayse(re) als p(ri)ncipael
//
de vors(creven) wijlen henric van hulslair peter van nuwerode en(de) jan daneels/ als sijn borghen bekinden voir scepen(en) van loeven(en) inden jae(re) van xli ten live/ des vors(creven) joh(ann)es willemair dair de selv moeder desselfs jannes huer leef/ daige lanc huer heffen hadde Sceldende d(air) o(m)me den selven wijlen willem(me)/ den beyse(re) zijn borghen vors(creven) en(de) alle hue(r) goede en(de) erfgenamen d(air) af volco/ melic quite mits der nyeuw(er) vestich(eit) die de vors(creven) wout(er) vanden/ velde inde(n) name des vors(creven) wijlen henrix van hulslair den voirscr(even)/ joh(ann)ese willem(air) ten vors(creven) tide d(air) af dede welke nyeuwe vestich(eit) deser/ quitan(cie) niet tegenstaen(de) van machte en(de) weerde(n) blijft p(ro)mitt(ens) null(atenus)/ alloqui meldert oppend(orp) aug(usti) xxvii