Want matheeus van hoeberghe henrix sone als geleit nae deser/ stat recht voir wettich gebrec bebrieft met scepen(en) brieve(n) van loven(e)/ van eenen rijde(r) lijfpen(sien) tot allen den goeden have en(de) erve jans/ wijlen van hoeberghe wair die geleg(en) zijn oft bevonden mochten/ wordde(n) hem metter stat brieven gescre(ve)n aenden meye(r) van/ libbeke tot allen den hadde doen leve(re)n alle de selve goede onder/ hem geleg(en) ende dach van rechte doen bescheiden matheeuse van/ coelhem geheete(n) eebens janne van halen ja(n)ne de roide ende/ willem(me) van hoeberghe en(de) hue(r) weerdynne(n) oft zij tegen de/ vors(creven) execucie en(de) leve(r)inge yet allege(re)n woude(n) welken dach op/ heden diende aldair de selve p(er)sonen nyet comen en zijn den/ vors(creven) geleidden trecht versueken(de) soe hebben de scepen(en) van loven(e)/ ter manissen smeyers gewijst voir een vo(n)nisse na dat hen bij/rechte resc(ri)pte vand(en) dyene(r) des vors(creven) meyers gebleken heeft/ dexploit en(de) execucie en(de) dachbescheidinge voirs(creven) gesciet te sijne/ in behoirliker manie(re)n datmen den vors(creven) geleidden vanden/ voirs(creven) goeden houden soude inde macht van sijne(n) voirscr(even)/ beleide zoe verre die noch voir scepen(en) comen es cor(am) scabinis/ in scampno febr(uarii) xxiii