Vander aensprake(n) die loenijs vande(n) moere gedaen heeft/ voir meye(r) en(de) scepen(en) van loven(en) teghen ende op henricke/ scollen van dat de selve loenijs seyde dat hij de(n) voirs(creven) he(n)r(icke)/ op zijn erve gewracht hadde ald(er)hande hantwerck als/ van roden grave(n) houtmake(n) en(de) and(er)s dwelck hij boedt te/ thoene(n) mette(n) ghene(n) dieraf te spreke(n) wisten Hoepen(de)/ oft hijt gethoene(n) conste dat de voirs(creven) henr(ick) gehoude(n) zij(n)/ soude hem zijne(n) pijn en(de) arbeyt op te legge(n) en(de) te betale(n)
//
dien hij p(rese)nteerde d(air)entende(n) met zijnd(er) eedt te grootsen/ D(air)op de selve henr(ick) scholle(n) hem v(er)antweerden(de) ontkinde dat/ hij hem eenige(n) arbeyt hadde gedaen and(er)s dan hij hem mocht/ hebbe(n) gegrave(n) zeke(r) getal van roede(n) d(air)af hij p(rese)nteerde soe wa(n)neer/ dat wae(re) ghemete(n) en(de) hij tsijnder eedt woude houde(n) dat hij/ d(air)af noch wae(re) ombetaelt dat hij hem d(air)af woude zijne(n)/ arbeyt betale(n) alsoemen bove(n) en(de) benede(n) va(n) gelike(n) gane/ hoepen(de) h(ier) mede te gestane W(er)t gewijst bijde(n) he(re)n scepen(en)/ van loven(en) t(er) manissen smeyers nae ae(n)sprake v(er)antw(er)d(en)/ van beyde(n) p(ar)tie(n) en(de) thonisse des voirs(creven) lonijs die zijns v(er)mets/ niet en volqua(m) dat de voirscr(even) henr(ick) scollen der voirs(creven)/ aenspraeke(n) ongehoude(n) zijn soude opde p(rese)ntacie des voirs(creven)/ henr(ix) cor(am) om(n)ib(us) dempto langrode aug(usti) xiii