Overmits dat collijn de ronchijn als p(ro)cur(eur) wille(m)s datijn/ een wile geleden hem heeft doen leyden nader stat recht/ tot allen den goeden have en(de) erve jans vand(en) borchove(n)/ voir tvoldoen van drie en(de) eene(n) halve(n) rijde(r) lijfpen(sien) ten/ live desselfs willems mette(n) acht(er)stelle d(aer)af uutstaen(de)/ ende voirt voir tvoldoen van twee rijd(er)s oick mette(n)/ acht(er)stelle tot alle(n) den goeden desselfs jans en(de) raes zij(n)s/ soens tsame(n) Ende hij om op de selve goede te p(ro)cede(re)n/ en(de) zij(n) wettich gebreck d(aer)aen te v(er)halen heeft and(er)wile(n)/ op seke(r) voirleden(en) daghe(n) van rechte doen dach doen met/ eene(n) dyene(r) tshe(re)n en(de) des(er) stadt den selve(n) janne en(de)/ rase om oft zij hen tegen zijn rechtvorderinge(n) hadde(n)/ willen oppone(re)n dat zij des totten selve(n) daghe va(n)/ rechte int recht voir meye(r) en(de) scepen(en) ware(n) comen/ Ende de voirs(creven) colijn zijn daghe va(n) rechte altijt van/ des saterdaichs nade(n) lesten daghe va(n) april lestlede(n)
//
dat tusschen de voirscr(even) p(ar)tien een uuytset vanden/ rechte geschiet es alst blijct int r(e)gister va(n) des(er) came(re)n/ gecontinueert heeft ende de voirs(creven) jan noch raes op/ hede(n) niet gecompareert en zijn noch procur(eur) va(n) hue(re)n/ wege(n) Soe wijsden de vo(n)nissen der scepen(en) van loven(en)/ ter manissen smeyers te(n) ernstige(n) versueke des voirscr(even)/ colijns wair de voirs(creven) jan en(de) raes oft procur(eur) van/ hue(re)n wege(n) niet en compareerde(n) ten opstane smeyers/ en(de) van hen datme(n) dan den voirs(creven) colijne vand(en) voirs(creven)/ goeden houden soude inde macht va(n) zijne(n) voirs(creven) beleyd(en)/ soe v(er)re dat noch voir hen come(n) was cor(am) eisd(em)