It(em) wouter van berthem sone wilen jans droechscheerde(re)/ woenen(de) te loeven(en) op den hoec van der leyden affirme(re)nde/ bij zijnder bescheydenheit dat hij out is vijf ende twintich/ jaer ende meer die als joncste sone des voirs(creven) wilen jans/ sijns vaders want merten van berthem zijn brueder die/ de outste is ende d(aer)aene dese soene sculdich wae(re) te/ geschieden(e) buten lants hem eene(n) tijt van jae(re)n gehouden/ heeft ende alnoch houdt gekint heeft op den dach van/ heden voir de zoene vanden voirs(creven) sijnen vader die bij/ henr(icke) van breetzijp na(tur)lijc sone lauwer(eys) van breetzijp/ van live ter doot bracht is vanden selven sone ontfaen/ te hebben de so(m)me van vijftich cronen te xxvii stuv(er)s tstuc/ te drie pl(a)c(ken) den stuv(er) heeft gelooft den voirs(creven) lauwereyse/ ende sijnen sone dat de voirs(creven) merten dien hij hier/ inne gelooft heeft te vervaen(e) te lande come(n) zijnde/ de voirs(creven) soene houden sal alsoe dat elkermalc/ dair mede te vreden sal moegen wesen Ende om dat/ dit gestentich blive als voe(r) heeft de voirs(creven) woute(r)/ dair voe(r) te borge gestelt gheerde ende vrancken/ carbeels gebruede(re)n welcke gebruede(re)n de voirs(creven)/ geloften met den voirs(creven) woute(re)n en(de) als p(ri)ncipael/ sculde(re)n hebben gelooft dair af de voirs(creven) woute(r) den/ voirs(creven) gebruede(re)n zijne(n) borgen gelooft heeft costeloes/ ende scadeloos te houden ende te ontheffen Ende/ waert dat de voirs(creven) merten van berthem binne(n) lants/ come(n) zijnde de voirs(creven) zoene niet houden en woude/ soe soude de voirs(creven) woute(r) gestaen met de voirs(creven) pe(n)ning(en)/ weder over te geven ende d(air) af partien goets/ tijts adverte(re)n welcke gelofte peter van berthem
//
sone wilen arnts woenen(de) tantwerpen insgelijcx mede/ gelooft heeft te houden ende te voldoen(e) cor(am) couck(eroul)/ ouderogge jul(ii) xi