It(em) jan boxhoren woenen(de) inde parijsstrate in p(rese)ncia heeft gekind/ ende gelijdt dat hij opten dach van heden ontfaen ende gehaven/ heeft uute(n) handen van anthonise joly neghenendertich rinsche guld(en)/ te tsestich pl(a)c(ken) tstuc voer tweenvijftich hondert ijsers die de voirscr(even)/ anthonijs ontfaen hadde van janne leurken coopman van ijse(r) woenen(de)/ al sart oft sijnen voerlieden omtrint die bamismerct lestleden Geloven(de)/ die voirs(creven) jan boxhoren den voirs(creven) anthonise aen alle ande(r) coepliede/ dient aengaen mach costeloes en(de) schadeloes tontheffen meldert/ couck(eroul) decembr(is) vii