It(em) vranck vand(en) wijng(ar)de heeft inder vierschae(re)n voir meye(r)/ en(de) scepen(en) van loeven(en) versocht aen den meye(r) van loeven(en)/ om ghemaent te hebben alsulcken vo(n)nisse als de scepen(en) onder/ hadden tusschen hem ende janne laur(eys) aengaen(de) der tocht/ van eene(n) huyse metter toebehoirte(n) geheete(n) de drie haringe/ gelege(n) opde vischmerct daer de selve jan laureys ten onderwijse/ van scepen(en) dach nam van heden in xiiii nachten om claernisse/ te bringe(n) dat de weduwe philips wilen vanden wijngarde/ des voirs(creven) vrancx brueder was noch livich en(de) leven(de) is in sca(m)p(n)[o]/ oct(obris) xii