It(em) lauwer(ijs) van wynghe ende gielijs van colen in p(rese)ncia/ hebben gekint en(de) gelijdt gehave(n) te hebben en(de) ontfange(n)/ uut hande(n) ende van wege(n) als voe(r) tweelf r(yns) guld(en) ten
//
p(ri)se voirs(creven) uut sake(n) vand(en) vie(re)ntwintich ryns guld(en)/ die de voirs(creven) lauwer(ijs) en(de) giel(ijs) geleent hebbe(n) ons(er) voirs(creven)/ gened(ichs) hee(r) te weten(e) elc van hen tweelf der voirs(creven)/ ryns guld(en) d(aer) voe(r) de p voirs(creven) ph(ilip)s als p(ri)ncipael de/ voirs(creven) pet(er) arnt en(de) claes als borge(n) hen verloofden nae/ inhoud(en) der scep(enen) br(ieve) va(n) loev(en) vander daet voirs(creven) Bekinnen(de)/ de voirs(creven) lauwer(ijs) en(de) giel(ijs) dat al eest dat de voirs(creven)/ scep(enen) br(ieve) va(n) loev(en) spreken van tweenvijftich ryns guld(en)/ dat hij en(de) de voirs(creven) [laur(eys) ende] giel(ijs) nochtan tsame(n) geleent/ en hebben mair de voirs(creven) xxiiii ryns guld(en) Scelden(de)/ d(aer)om quite de voirs(creven) lauwer(ijs) en(de) giel(ijs) elc van hen/ van sesse ryns guld(en) maken(de) de helicht vand(en) voirs(creven)/ xxiiii r(yns) guld(en) den voirs(creven) jorijse pete(re)n arnde en(de) clase/ en(de) alle ande(r) des quitan(cie) behoeven(de) cor(am) roelants borch/ januar(ii) xv