It(em) de voirs(creven) jan grym en(de) zijn wijf hebbe(n) den voirs(creven)/ henr(icken) vande(n) berghe zijn tocht bekint inde schue(r) en(de) dofhuyse/ vanden voirs(creven) goeden en(de) hebben voirt geloeft den voirs(creven)/ henr(icken) soe lange de selve henr(ic) leve(n) sal de schue(r) en(de)/ thofhuys vande(n) voirs(creven) goede(n) los te houde(n) en(de) tontheffe(n)/ vanden voirs(creven) lijfpen(sien) en(de) den selven pensionar(is) die/ alsoe te betale(n) dat de selve henrick noch de selve/ goede d(aer)voe(r) niet gepraemt en sele(n) worden noch bescadicht/ en(de) oft d(aer) voe(r) e(n)nighe schade gebuerde opde selve dat/ zij die oick cuelen en(de) betale(n) sulle(n) Ende d(aer)enbove(n) de(n)/ selve(n) henr(icken) zijn leefdaghe lanck te doen en(de) laten/ volgen half dooft vande(n) bog(ar)de aldair eisdem