Vander aenspraken die odilie vande(n) scriecke wed(uwe) goirts wile(n)/ va(n) rode gedae(n) heeft met eene(n) gelev(er)den voirspreke op henr(icke)/ vande(n) scriecke zone henr(ix) vand(en) scriecke dien zij met eender/ clachte(n) alh(ier) in rechte hadde doe(n) hachte(n) d(air) zij dede lese(n) twee/ scepen(en) br(ieven) van holsbeke beyde vander daet xiiii[c] lxvi den/ eene(n) d(air)mede de voirscr(even) henr(ic) vand(en) scriecke henr(ic) zijn vader/ en(de) de voirs(creven) wile(n) goirt va(n) rode huer ma(n) ald(air) voe(r) de selve/ scepen(en) bekinden sculdich te zijne een voir al ja(n)ne tyele(n)s/ wettich zone wile(n) dierix tyelens een mudde rox lijftochte(n)/ jairlijx te kersmesse te betalen tot zijne(n) en(de) heynk(ens) tyelens/ zijns soens live en(de) des lanxste leven(de) half heffende af te/ quite(n) ter gelieften vanden bekind(er)s met x rijders oft de/ weerde in ande(re)n goede(n) gelde en(de) met volle(n) pachte d(air)af/ de voirscr(even) henr(ic) de vader en(de) zijn zone den voirs(creven) goirde/ geloefden schadeloes tontheffen den ande(re)n d(air)mede de selve/ henr(ic) de vader en(de) henr(ic) de zone voe(r) de selve scepen(en) va(n)/ holsbeke tsame(n) ov(er)gave(n) den voirs(creven) goirde een mudde rox/ erfpachts jairlijx tsinte andr(ies)misse apostels te betale(n) dat/ de voirscr(even) henr(ic) heffende was ae(n) zeke(re) erve gelege(n) inde/ p(ro)chie va(n) glabbeke en(de) noch twee mol(evate) rox erfpachts/ aende voirs(creven) goede den voirs(creven) goerde (con)sente(re)nde te heffen tot/ dat hij gelost soude zijn vand(en) voirs(creven) mudde rox lijfpen(sien) ae(n)/ ja(n)ne tyelens en(de) ofter yet ov(er)de bove(n) de jairlijcsche bet(alin)[ge]/ vand(en) voirscr(even) mudde rox lijfpen(sien) dat geloefde goirt wed(er)om/ tot henr(ix) zijns zwag(er)s prouffit te bringe(n) oick geloefde(n) in des(en)
//
selve(n) br(ieven) de voirs(creven) henr(ic) de vad(er) en(de) henr(ic) zij(n) zone den/ voirs(creven) goirde altijt vand(en) voirs(creven) sake(n) scadeloes tontheffen seggen(de)/ dat zij onlanx leden soe v(er)re bijde(n) voirs(creven) heynk(en) tyelens en(de)/ willem(me) va(n) hug(ar)den zijne(n) stiefvader v(er)volcht hadde geweest/ inde banck voir meye(r) en(de) scepen(en) va(n) loven(e) en(de) omder voirs(creven)/ borchtochte wille bij wile(n) hue(re)n man gelijck vo(r)e gedaen/ dat zij bij scepen(en) vo(n)nisse d(air) zij huer toegedroegen ge(con)da(m)pneert/ was int voldoen vand(en) selv(en) lijfpen(sien) brieve en(de) d(air)af moete(n)/ cuele(n) van acht(er)stelle van vii jae(re)n vand(en) (½) mudde lijfpen(sien) wa(n)t/ dander half mudde rox v(er)storve(n) was soe dat bij eede svoirs(creven)/ wille(m)s van hug(ar)den gecleert was en(de) met quitan(cien) bleeck vii/ holl(ansche) g(rooten) te wete(n) voir dmudde soe de stat dat gemiddelt/ hadde xxxii st(uvers) en(de) d(air)enbove(n) hadde zij de(n) selve(n) heynk(en) tselve/ half mudde moete(n) v(er)onderpande(n) en(de) dat met hue(re)n kinde(re)n/ bewise(n) op zeke(re) hue(r) goede te holsbeke geleg(en) ende/ d(air)af gehadt en(de) geleden g(roo)te coste(n) en(de) schade(n) beyde va(n) gedinge(n)/ bewijssenisse(n) ende ande(re) vande(n) welke(n) al zij tot hue(re)r gelufte(n)/ v(er)socht gerestitueert voldae(n) en(de) hue(r) goede gelost te worde(n)/ soe dat nae recht en(de) den geluefte(n) ind(en) voirscr(even) scepen(en) br(ieven)/ begrepen behoirde Want al mocht zijn dat hue(r) man e(n)nige/ holsbeexsche br(ieven) mocht hebbe(n) d(air)mede he(m) geconsenteert ware(n)/ tvoirs(creven) mudde en(de) ii mol(evate) rox te glabbeke te heffen soe/ en soude men nochtan niet bevi(n)den dat hue(r) man oft zij/ d(air)af yet hadden ontfangen de mechtich(eit) en was oick/ sulck niet dat zijt d(air)mede ald(air) soude hebbe(n) conne(n) ontfange(n)/ met meer woirden en(de) reden(en) d(air)toe bij hue(r) geallig(eer)t d(air)bij/ zij tenderde tot hue(re)r voirscr(even) (con)clusien Dair tegen jan/ va(n) ost als procur(eur) des voirs(creven) henr(ix) vand(en) scriecke luttel/ oft niet en antweerde op tgene des gelijck vo(r)e bijd(er) voirs(creven)/ wed(uwen) opgedae(n) was mair dat genoech bekynnen(de) dede segge(n)/ dat de voirs(creven) goirt d(air)af elde(r) vestich(eit) en(de) bewijssenisse va(n)/ erfcoirne hadde genome(n) en(de) gehadt d(air)mede hij hem en(de) zij/ huer hadden moege(n) en(de) noch geliefdet huer behulpe(n) om
//
gelost te zijne met meer reden(en) bij hem geallig(eer)t luttel/ oft niet vele inden rechte(n) dienen(de) d(air) bij hij hoepte der/ aensprake(n) ongehouden te zijne Es gewijst bij scepen(en) va(n)/ loven(e) ter manisse(n) smeyers dat de voirscr(even) henr(ic) vand(en) scriecke/ gehoude(n) soude zijn der voirscr(even) weduwe(n) hue(re)n eysch te/ voldoene eisdem