It(em) anthonijs de verme(re) heeft gelooft hee(re)n janne va(n) beringe(n)/ cano(n)nic en(de) hee(re)n willem(me) vonderman capellaen van sinte/ pet(er)s te loeven(en) tot behoef der fabrike(n) der selver kercken/ vijf ryns guld(en) te tsestich gr(ooten) brab(ants) tstuc tons(er) vrouwen/ p(ro)cessie dage van s(in)[t] pet(er)s naestcomen(de) te betalen(e) t(am)q(uam) ass(ecutu)[m]/ Met vorweerde(n) dat zij den voirs(creven) anth(onijse) hen voldoen(de) dese/ voirs(creven) vijf r(yns) gul(den) quijt houde(n) sullen aen de kinde(re) ende/ erfgename(n) pet(er)s wilen heyskens vand(en) vijf r(yns) guld(en) die/ hij hen sculdich was cor(am) berct burg(imagistro) julii xxiii