It(em) oste van bunne van tricht in p(rese)ncia heeft gekint en(de) gelijdt/ dat hem arnold(us) van bunne sijn brued(er) geco(n)tenteert en(de) te/ vreden gestelt heeft van eenen mudde corens erflijc trichtscher/ maten in myndernissen vanden erfpachte die de selve oste/ heeft en(de) houden(de) is op eene(n) hoff desselfs arnts metten/ toebehoirten gelegen te moervelt inden lande van valckenborch/ geloven(de) den selven arnold(e) d(air) af behoirliker gued(inge) en(de) vestich(eyt)/ te doen(e) tot sijnd(er) manissen voir hoff en(de) hee(re) d(air) men die goede/ af houden(de) is alsoe dat den selven arnold(e) en(de) sijne(n) nacomel(ingen)/ vast en(de) seker sal moegen zijn tot ewige(n) dage(n) Ende hier mede/ hebben geconsenteert de voirs(creven) gebrued(ere) te weten(e) de voirs(creven)/ arnold(us) renu(n)c(ierende) alle p(ri)vileg(en) dat te nyeute zijn alsulck(en) rasteme(n)t(en)/ alse de selve arnold(us) hadde doen doen op desselfs osten/ sijns brueders peert en(de) de borchtocht d(air) voe(r) gestelt quijt/ sijn en(de) tgedinge dat tusschen hen heeft geweest inde banc/ voir meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(en) allessins versmelten cor(am)/ langr(ode) tybe aug(usti) ulti(m)a