It(em) mathijs vand(en) berghe als mo(m)boir van jouffr(ouwe) lijsbette(n) vanden/ ynde zijnder weerdinne(n) dochter henr(ix) vand(en) ynde vand(en) yersten/ bedde in p(rese)ncia heeft geapprobeert tot behoef marcx vand(en)/ ynde des voirs(creven) henr(ix) natuerlijc sone alsulke(n) overgeve(n) ende/ consent alse de selve henr(ic) tande(re)n tiden gedaen heeft van/ dat de selve zijn sone nae sijn doot hebben soude tweendertich/ mudd(en) corens eens oft twee mudd(en) corens sjaers erflijc vand(en)/ goeden die des voirs(creven) mathijs weerdinne(n) vanden selve(n) henr(ix)/ hue(re)n vad(er) nae sijn doot versterve(n) souden moege(n) Geloven(de) den/ selve(n) marcken die so(m)me nae desselfs henr(ix) doot te doen ende/ late(n) volge(n) oft he(m) alsdan op oft van e(n)nigen vand(en) selven/ goede(n) te bewijsen twee mudd(en) corens erflijc elc te quite(n)/ met xvi crone(n) te xxiiii stuv(er)s tstuc drie pl(a)c(ken) voir den/ stuv(er) cor(am) roelants roelofs aug(usti) vi