It(em) de voirs(creven) arnt vand(er) moelen ende gielijs le(m)mens/ in p(rese)ncia hebbe(n) gekint en(de) gelijt va(n) wege(n) der voirs(creven)/ tafle(n) dat symoen de spreke(r) sprenghe(re) hen tot/ behoef d(er) selver tafle(n) afgeleet en(de) gequete(n) heeft/ alsulcke(n) halve(n) rijd(er) erflijc als van wege(n) der kinde(re)n/ van erpe noch af te quite(n) stont aen de voirs(creven) tafle/ van iiii(½) rijders erflijc d(air) af de voirs(creven) symoen/ den p(ri)ncipaele(n) br(ief) geca(n)celleert over heeft/ Bekinnen(de) hen alsoe vand(en) voirs(creven) iiii(½) rijders/ volcomel(ic) genoech gedae(n) te zijne eisd(em)