Nae dien dat op heden bijden raide vander stadt alhier zijn geco(m)pareert/ ghijsbrecht van holsbeke ter eender gheert de weve(re) meye(r) vand(en)/ hove henr(icx) swaefs tot nedervelpe en(de) raes vand(en) borchoven ter ande(re)/ Aldair de voirs(creven) ghijsbrecht te kynnen gaf hoe dat hij in tijden voir/ leden te weten(e) opden thienden dach van februario a(n)no lxxix seke(re)/ guedinge ontfangen hadde van seke(re)n rinten erflijck en(de) oick lijftochte(n)/ op seke(re) panden en(de) goeden resorte(re)nde onder vie(r) diverse gronthee(re)n/ gelegen onder nedervelpe welke rinten de voirs(creven) raes hem bewesen/ hadde op seke(re) pande aldair gelegen En(de) gaf voirts te ky(n)nen(e) hoe/ dat hij bevant de voirs(creven) goede oft pande dair die rinten op bewesen/ wa(r)en insdeels niet en resorteerden onder den hove des voirs(creven) henr(icx)/ mair onder ande(re) gronthee(re)n e(m)mer tot v(½) dach(mael) lants inder selver/ guedi(n)gen begrepen hopen(de) en(de) meynen(de) wantmen uuten brieve(n) en(de)/ guedi(n)gen voirs(creven) da vinden soude dat de guedi(n)ge alsoe bij p(ar)tien/ ombehoirlijc geschiet wa(r)e tonrechte en(de) voir ombehoirliken gro(n)thee(re)/ en(de) gerichte dat zij hem die wedero(m)me te rechte doen souden/ sonder zijne(n) cost en(de) last dair en(de) alsoe dat behoirde hem des/ gedragen(de) totten rechte en(de) oick restitucie doen souden vanden/ pontpe(n)ni(n)gen bijden meye(re) ombehoirlijc gehaven nae advena(n)t/ vanden lande onder zijnen meester niet resorte(re)nde Dair tegen/ de voirs(creven) meye(r) seyt dat hij niet voirde(r) gegoedt en hadde dan/ dair van hij inden name van zijne(n) meester meye(r) af was noch/ oick anders en behoirde te doen(e) hopen(de) dat hij dair mede gestaen/ soude En(de) de voirs(creven) raes hoepte want hij die guedinge alsoe/ oic gedaen hadde dat hij dair mede gestaen soude en(de) oft de/ meye(r) anders gedaen hadde dan dat behoirde dair en stiet hij/ hem niet ane Niettemyn hij p(rese)nteerde den voirs(creven) ghijsbrechte/ altijt genoech te doen(e) soe hij oic gedaen hadde inde guedi(n)ge/ voirs(creven) mair hij hoopte dat ten coste des voirs(creven) meyers wesen/ soude met meer woirden bij hem in wederzijden gealligeert/ Dair op de voirs(creven) ghijsbrecht repliceerde seggen(de) datmen/ bevi(n)den soude uuten brieve dat de meye(r) en(de) raes voirs(creven)/ hem in twee boender gegoedt hadden gelegen opt kerchof/ veldeken dair van nochtan de v(½) dach(mael) onder den voirs(creven) gronthee(re)/ niet gelegen en wa(r)en gelijc voirs(creven) steet hem des gedragen(de) tot/ hen beyden dwelc zij oic niet en ontkinden En(de) nae dat die/ brieve(n) voirs(creven) vand(er) guedingen gevisiteert wa(r)en en(de) oic genoech/ bekinden de voirs(creven) meye(r) en(de) raes v(½) dach(mael) vand(er) twee boender onder
//
den voirs(creven) henr(icke) swaefs niet resorte(re)nde Soe es gewesen/ bijden wethoude(re)n voirs(creven) dat de voirs(creven) gheert tpontghelt dwelck/ hij tonrechte gehaven heeft nae advena(n)t vand(en) goeden onder/ zijne(n) meester niet resorte(re)nde den selven ghijsbrechte over/ leve(re)n sal en(de) de voirs(creven) raes sal den selven ghijsbrechte in reco(m)/ pensien vand(en) voirs(creven) panden onder dien niet hove niet resorte(re)nde/ ande(re) goede pande setten soe dat behoirt den rechte genoech/ zijnde En(de) sullen de voirs(creven) meye(r) en(de) raes draghen te gelike/ alle costen va(n) guedingen en(de) anderssins die den voirs(creven) ghijsbrechte/ uuten gebreke boven gecleert behoeven sullen den rechte genoech/ zijnde Act(um) in (con)silio januar(ii) penult(ima) februarii viii