Want jan mana(n)dise als geleyt nae deser stadt recht voir zijn/ wettich gebreck uut crachte va(n) scepen(en) brieve(n) van loeven(e) tot allen/ den goeden beyde have en(de) erve jans de vispont dit le p(ar)mentier/ soe wair die gelegen zijn hem met [oepen(en)] brieve(n) van des(er) stadt gescreve(n)/ aen alle officie(re)n onder den ande(re)n bijden officier va(n) lymelettes/ alle de selve goede onder lymelettes gelegen heeft doen leve(re)n en(de)/ den selve(n) ja(n)ne de vispont dach va(n) rechte alhier te co(m)pare(re)n/ oft hij tegen de voirs(creven) leveri(n)ge yet hadde willen allige(re)n tot welke(n)/ daghe noch oic op heden als ten verstreken(en) daghe va(n) rechte/ de voirs(creven) jan de vispont noch nyema(n)t van zijne(n) wegen geco(m)pa/ reert en es den voirs(creven) geleydden altijt co(m)pare(re)nde en(de) trecht/ voirt versueken(de) Soe v(er)re dat scepen(en) van loeven(e) ter manissen/ smeyers nae dat hen behoirlijc heeft gebleken bij rapporte/ wouters va(n) boene(n)rode de voirs(creven) leveri(n)ge en(de) dachbescheydi(n)ge/ bijden voirs(creven) officier va(n) lymelettes geschiet te zijne gewesen/ hebben voir een vo(n)nisse datmen den voirs(creven) geleydden vand(en) voirs(creven)/ goeden houden soude inde macht van zijnen beleyde ende/ leveri(n)gen voirs(creven) alsoe v(er)re alst noch voir scepen(en) come(n) es in/ sca(m)pno m(ar)cii febr(uarii) xxi