It(em) meest(er) reynier van liefkenrode als mo(m)boir sijnre kinde(re)n/ die hij heeft van jouffr(ouwe) g(er)truden docht(er) jans wijlen boxhoe(re)n/ heeft gelooft arnoldo kyp inne te stane en(de) garant te sijne/ tege(n) eene(n)yegelijken van alsulken iiii(½) croone(n) eens te xxiiii/ st(uvers) als de voirs(creven) arnoldus op ghiste(re)n ond(er) wet stelde/ tot behoef desselfs meest(er) reyniers en(de) van ande(re)n die hen/ d(aer) toe recht souden moegen v(er)mete(n) die te trecken(e) en(de)/ dit vanden t(er)mijne van s(in)[t] jansmisse lestleden v(er)schenen/ ende die hij mits desen bekint ontfangen te hebben(e) Welke/ voirs(creven) iiii(½) croone(n) de voirs(creven) arnoldus gelden(de) is va(n) sijne(n)/ huyse staen(de) buyten d(er) steenporte(n) en(de) staet de selve rinte/ verond(er)pant voir alsulken xxx rijders erflic alse de/ selve wijlen jan boxhoe(re)n hadde opde goede jouffr(ouwe)/ johanne(n) wijlen van graven en(de) hier inne alsoe vele/ te doene dat de selve arnoldus van des(er) tegewoir/ diger [gevallend(er)] rinten ongepraemt sal bliven ende met des(er)/ betalinge(n) gestaen sal cor(am) py(n)nock hoeve(n) julii xxvii