It(em) gord mathijs en(de) katlijne van multstede sijn wijff natuerlijke/ dochte(r) henr(icx) wijlen van mulstede die hij hadde van katlijnen/ wijlen cuypmans in p(resen)tia hebben gekint en(de) gelijdt dat arndt van/ mulstede wettich brued(er) des voirs(creven) wijlen henr(icx) en(de) oem d(er) voirs(creven)/ katlijne(n) hen volcomelijck gelost gequijt en(de) afgeleecht heeft met/ gereeden pe(n)ni(n)gen en(de) alsoe dat zij des te vreden sijn twee r(inssche) gul(den)/ erflic inde stadt van alsulken ii r(inssche) gul(den) erflic alse de selve arndt/ nae uutwijsen van eene(n) tractate d(aer)aff voir scepen(en) van loven(e)/ gepass(eer)t a(n)no xiiii[c] lxi viii april(is) der selv(er) katlijne(n) sijnd(er) nichte(n) alsoe/ langhe als sij leeft optop dat zij in e(n)nich cloest(er) ontfaen soude/ wesen en(de) p(ro)fes gedaen hebben sculdich en(de) belanck was vande(n) viii/ r(inssche) gul(den) aldair geruert Scelden(de) d(aer)o(m)me volcomel(ijck) q(ui)te den selve(n)/ arnde sijn goede oir en(de) erfgename(n) en(de) allen ande(re)n des q(ui)tan(cie) behoeven(de)/ vanden selve(n) ii r(inssche) gul(den) lijfpen(sien) [erflic] ten laste vande(n) selven arnde als/ voe(r) comen(de) en(de) allen acht(er)stelligen pachte(n) d(er) selv(er) Promitt(entes) null(atenus)/ alloq(ui) s(ed) war(andizare) cor(am) hoeven tybe aug(usti) xxix