It(em) jan van rode al(ia)s ty(m)merman in p(rese)ntia heeft gekint en(de)/ gelijt dat hem volcomelijc in voirleden(en) tijden bij janne/ wijlen van rosierberghe en(de) alijten loots wijlen sijne(n) wive afge/ quijt sijn alsulken sesse halste(re)n corens erflijck als de selve jan/ tande(re)n tijden behoude(n) heeft op seke(re) gronde van erve houden(de)/ omtri(n)t vijff dach(mael) alse gelegen sijn inde p(ro)chie va(n) ov(er)ijssche/ dwelc de selve jan den voirs(creven) wijlen ja(n)ne va(n) rosierb(er)ge/ ende sijnen wive erflic dair op uutgegeve(n) heeft Scelden(de)/ van dien en(de) van allen acht(er)stelle d(er) selv(er) volcomel(ic) q(ui)te/ de selve wijle(n) gehuyssche(n) de voe(r) voirs(creven) goede en(de) allen ande(re)n/ des q(ui)tan(cie) behoeven(de) Promitt(ens) null(atenus) alloq(ui) s(ed) war(andizare) p(ro)ut cor(am) eisd(em)