Item jan van lille zone wijle(n) meest(er) jans sloetmake(r)/ heeft geloeft henricke de smet sone jans de smet stroedecke(r)/ te bringhene oft alsoe vele te doene aen meeste(re)n ogiere/ van dielbeke alsnu te ghint wesen(de) dat de selve/ meest(er) ogier soe wanneer het veylich trecken sijn zal tussche(n)/ dit ende ghint oft ten lancxsten binne(n) eend(er) maent nae/ dat den gewarige(n) peys comen zal tot loven(e) ende alsd(an)/ guedi(n)ge ende vestich(eyt) doen den voirs(creven) henricke de smet/ van alsulke(n) huyse met zijne(n) toebehoirte(n) als dat gelegen/ es te loven(e) inde bakelaine den selve(n) meeste(re)n ogiere/ toebehoiren(de) dwelc de voirs(creven) jan van lille den zelven/ henr(ic) vercocht heeft ende ten erfchijse uuytgegeve(n) op/ sulken vuege ende condicie des de voirs(creven) jan van lille/ ende henr(ic) eens zijn te weten(e) om ende voe(r)/ / seve(n) en(de) eene(n) halve(n) rinsgul(den) erffelijck te lx pl(a)c(ken) den geheele(n)/ dair inne begrepen den genoemden chijs dair te voe(re)n/ uuytgaen(de) Behoud(elijck) oft gebuerde dat de voirs(creven) meester/ ogier aflivich wordde eer den voirs(creven) henr(ic) de smet goede/ guedi(n)ge ende vestich(eyt) vanden voirs(creven) huyse bij he(m) gedaen/ wae(re) soe zal in dien gevalle de voirs(creven) jan van lille/ gehoude(n) zijn derfgenamen des voirs(creven) meest(er)s ogiers in dien te/ hebben dat zij den selve(n) henricke vanden voirs(creven) huyse/ guedi(n)ge ende vestich(eyt) doen zullen ende oft hij des niet/ gedoen en conste nae inhoudt der vorweerden voirs(creven) ende/ binne(n) middele(n) tijde e(n)nige nootelike rep(ar)acie aende voirs(creven) goede/ gedaen hadde Soe heeft geloeft de voirs(creven) jan van lille den/ voirs(creven) henr(icke) de smet die op te leggen(e) ende aengaen(de) der/ coma(n)scap zijne(n) goede(n) moet te hebbe(n) ende dat te(n) goetduncken(e)/ van goede(n) ma(n)nen cor(am) lyefkenrode kersmake(re) april(is) viii