Als op heden es comen bijden raide vand(er) stadt ghijsbrecht/ vanden poele die dach hadde tegen ja(n)ne de fykere/ op alsulcke(n) cleerniss(en) als deselve jan de fykere hem/ vermeten hadde tegen den selve(n) ghijsbrechte ind(er) saken/ voe(r) den selve(n) raide tusschen he(n) hangen(de) van taenhoiren(e)/ den geleydd(en) dairaff zij in (que)stien stond(en) wes die/ gehave(n) mocht hebben Aldair deselve jan de fijke(re)/ mett(er) selv(er) zijnd(er) cleerniss(en) niet gecompareert en es/ p(rese)nte(re)nde alsoe hem deselve ghijsbrecht te rechte op/ dat deselve sijn wed(er)p(ar)tie gecompareert hadde setten(de) alsoe/ tselve int behout d(er) wethoude(re)n In cons(ili)[o] opidi januarii/ xxi