Opde hachte die jan de moye hadde/ doen doen aenden p(er)soen jorijs le brasser/ van hugaerde d(air)aff de selve jan ontbode(n) was/ voe(r) den raide vand(er) stadt vande(n) selve(n)/ jorijse om de reden(en) te weten(e) vand(er) selver/ hachte(n) en(de) oick om vande(n) selve(n) ja(n)ne de/ moye betaelt te wordde(n) van ix rinssche/ gulden(en) die hij he(m) van hug(aer)sschen biere/ gelev(er)t sculdich was gelijck dairaff rekeni(n)g(en)/ tussche(n) he(n) gebuert was bynne(n) twee maend(en)/ voirlede(n) voe(r) goede mans dair hijs/ hem toegedroech d(air) alle dinge(n) afgeslage(n)/ hadde(n) geweest d(air)op deselve jan alligeerde/ dat hij als weert zijne(n) eedt p(rese)nteerde dat/ he(m) de voirs(creven) jorijs sculdich was twee/ rinssche gulden(en) van montheeringhe(n) tot/ zijne(n) huys geschiet die noeyt vermaent/ en wae(re)n gecort afgeslage(n) noch gerekent en/ wae(re)n ind(er) voirs(creven) rekeni(n)ge(n) Es gecleert en(de)
//
geappointeert dat de voirs(creven) jorijs vand(er)/ hachte(n) ontslage(n) soude wordde(n) en(de) op de/ geschille vand(en) rekeni(n)gen voirs(creven) den thoen/ voirs(creven) aengehoert wordde(n) en(de) d(air)entinden/ recht d(air)toe den dach geprefigeert werdt/ op van heden ov(er) acht daige(n) cor(am) hove/ burg(imagistr)[o] julii xxviii