SAL7386, Akte: V°276.3-V°277.1 (533 van 932)
Akte V°276.3-V°277.1
Act
Datum: 1493-01-17
Transcriptie
2017-01-07 door Jos JonckheerVand(er) aenspraken die raes van graven als man en(de)/
mo(m)boir jouffr(ouwen) katlijnen van dongelberghe zijns/
wijfs weduwe jans wijlen vanden tymple geleydt/
nae des(er) stadt recht tot allen den goeden have ende/
erve wout(er)s vanden tymple brueders desselfs/
wijlen jans gedaen heeft opden selve(n) woute(re)n Dair/
hij dede lesen zijn voirs(creven) beleyt en(de) segge(n) hoe hij he(m) met/
brieve(n) van des(er) stadt gescr(even) aenden meye(r) van he(re)nt hadde/
doen leve(re)n thoff ende alle de goede desselfs wout(er)s gelege(n)/
te wijchmale geheete(n) thoff te wijchmale soe wel alle/
de vruchte(n) ald(air) als tgene des de wynne van dien doen/
onderhadde ende sculdich was als and(er)s sustine(re)nde
//
voir sijn (con)clusie dat hem ende zijne(n) voirs(creven) beleyde die/ volgen soude en(de) vo(n)neslijck aengewijst wordden voir de/ wettige gebreken zijnd(er) scepen(en) brieve(n) die hij verclairde/ te wesen de verloepe en(de) acht(er)stelle v(er)schene(n) uut crachte vande(n)/ tractate van scepen(en) brieve(n) van loven(en) dairuut hij geleyt es/ zed(ert) der doot van zijnd(er) voirs(creven) werdynne(n) sweg(er) te weten(e)/ vand(er) weduwen wout(er)s wijlen vanden tymple moed(er) was/ der voirs(creven) gebruede(re)n vand(en) tymple vand(er) twintich mudde(n)/ core(n)s jairlijcx die den voirs(creven) wijle(n) ja(n)ne bijd(en) voirs(creven)/ tractate voir uut voir tvoerdeel vand(er) leenen toegevueght/ zijn Oec vanden thien mudde(n) core(n)s jairlijcx gevallen/ zedert der t(er)minatien tussche(n) hem en(de) den voirs(creven) woute(re)n/ lestwerf uutgesproken ende ten derden male bege(re)nde/ rekeni(n)ghe bescheyt en(de) voldoeni(n)ge vand(en) selve(n) woute(re)n/ vanden bewinde ende hanteri(n)gen die hij gehadt hadde va(n)/ alle(n) den goeden zijne(n) voirs(creven) wive ende hue(re)n kinde(re)n/ gebleven ende verstorven van ende nae der doot der/ voirs(creven) weduwen wijlen wout(er)s wijlen vanden/ tymple zijns tegewoirdichs wijfs zweg(er) was Susti/ ne(re)nde voir zijn (con)clusie dat hem dat alsoe gebue(re)n/ soude oft dat hem en(de) zijne(n) beleyde dairvoe(r) alle de/ voirs(creven) gelev(er)de goede volge(n) souden ende aengewijst/ wordden hem des gedragen(de) totten rechte Dairtegen/ de voirs(creven) wout(er) bij willem(me) van leefdale zijne(n) procur(ator)/ de contrarie sustene(re)nde dede seggen hoe bijd(en) voirs(creven)/ t(er)minatien beslicht was huer(er) beyder geschille ende/ hoe hij zedert ende die acht(er)volgen(de) sijn debvoir gedaen/ hadde ende de goede gesedt in tween ten kuese van/ raesen die d(air)op zijnen kuese hadde gedaen ende de/ selve goede bij hem gecosen zedert hadde gehoude(n) en(de)/ geprofiteert meynende ongehouden te wesen vande(n) eyssche/ desselfs raes en(de) besundert vand(er) rekeni(n)g(en) te doene/ seyt hij dat dat den voirs(creven) beleyde niet aen en ghinc/ ende dat de selve raes voir die rekeni(n)ge niet geleydt/ en was Dairtegen deselve raes p(er)siste(re)nde in
//
sijn voirs(creven) (con)clusie t(er) (contra)rien allege(re)nde dede seggen al mochte(n)/ die goede gelijc voe(r) gesedt zijn tot zijnen coese ende hij d(air)op/ zijne(n) coese hadde gedaen ende zijn gecosen deel zed(er)t gebruyct/ hebben navolgen(de) der t(er)minatien voirs(creven) d(air)om en wae(re)n niet/ quijte de acht(er)stelle voe(r) ende oic zedert dier t(er)mi(n)atien/ verschenen oic en was wout(er) alnoch niet comen tott(er) verthij/ denissen soe dat behoirde Met meer woirde(n) en(de) reden(en) in/ wedersijden gealleg(er)t Es gewijst bij scepen(en) van loeven(en)/ t(er) manissen smeyers dat de voirs(creven) wouter gehouden soude zij(n)/ den voirs(creven) raese te voldoene de acht(er)stelle vand(en) voirs(creven)/ twintich mudden corens gevallen zedert der voirs(creven)/ gebruede(re)n moeder doot tott(er) tijt toe vand(er) voirs(creven) t(er)mi(n)atien/ tussche(n) p(ar)tien gegeven ende voirt de thien mudden corens/ zedert der selv(er) t(er)mi(n)atien van dien verschene(n) oft dat/ dair voe(r) den selven raese ende zijne(n) beleyde de voirs(creven)/ gelev(er)de goede volgen zulle(n) Ende alse vand(er) rekeni(n)g(en)/ bij raese geeyscht gelieft hem die nae recht te/ volgen dat hij dat doen mach In scampno cor(am) o(mn)ib(us)/ dempto pynnock januarii xvii
//
voir sijn (con)clusie dat hem ende zijne(n) voirs(creven) beleyde die/ volgen soude en(de) vo(n)neslijck aengewijst wordden voir de/ wettige gebreken zijnd(er) scepen(en) brieve(n) die hij verclairde/ te wesen de verloepe en(de) acht(er)stelle v(er)schene(n) uut crachte vande(n)/ tractate van scepen(en) brieve(n) van loven(en) dairuut hij geleyt es/ zed(ert) der doot van zijnd(er) voirs(creven) werdynne(n) sweg(er) te weten(e)/ vand(er) weduwen wout(er)s wijlen vanden tymple moed(er) was/ der voirs(creven) gebruede(re)n vand(en) tymple vand(er) twintich mudde(n)/ core(n)s jairlijcx die den voirs(creven) wijle(n) ja(n)ne bijd(en) voirs(creven)/ tractate voir uut voir tvoerdeel vand(er) leenen toegevueght/ zijn Oec vanden thien mudde(n) core(n)s jairlijcx gevallen/ zedert der t(er)minatien tussche(n) hem en(de) den voirs(creven) woute(re)n/ lestwerf uutgesproken ende ten derden male bege(re)nde/ rekeni(n)ghe bescheyt en(de) voldoeni(n)ge vand(en) selve(n) woute(re)n/ vanden bewinde ende hanteri(n)gen die hij gehadt hadde va(n)/ alle(n) den goeden zijne(n) voirs(creven) wive ende hue(re)n kinde(re)n/ gebleven ende verstorven van ende nae der doot der/ voirs(creven) weduwen wijlen wout(er)s wijlen vanden/ tymple zijns tegewoirdichs wijfs zweg(er) was Susti/ ne(re)nde voir zijn (con)clusie dat hem dat alsoe gebue(re)n/ soude oft dat hem en(de) zijne(n) beleyde dairvoe(r) alle de/ voirs(creven) gelev(er)de goede volge(n) souden ende aengewijst/ wordden hem des gedragen(de) totten rechte Dairtegen/ de voirs(creven) wout(er) bij willem(me) van leefdale zijne(n) procur(ator)/ de contrarie sustene(re)nde dede seggen hoe bijd(en) voirs(creven)/ t(er)minatien beslicht was huer(er) beyder geschille ende/ hoe hij zedert ende die acht(er)volgen(de) sijn debvoir gedaen/ hadde ende de goede gesedt in tween ten kuese van/ raesen die d(air)op zijnen kuese hadde gedaen ende de/ selve goede bij hem gecosen zedert hadde gehoude(n) en(de)/ geprofiteert meynende ongehouden te wesen vande(n) eyssche/ desselfs raes en(de) besundert vand(er) rekeni(n)g(en) te doene/ seyt hij dat dat den voirs(creven) beleyde niet aen en ghinc/ ende dat de selve raes voir die rekeni(n)ge niet geleydt/ en was Dairtegen deselve raes p(er)siste(re)nde in
//
sijn voirs(creven) (con)clusie t(er) (contra)rien allege(re)nde dede seggen al mochte(n)/ die goede gelijc voe(r) gesedt zijn tot zijnen coese ende hij d(air)op/ zijne(n) coese hadde gedaen ende zijn gecosen deel zed(er)t gebruyct/ hebben navolgen(de) der t(er)minatien voirs(creven) d(air)om en wae(re)n niet/ quijte de acht(er)stelle voe(r) ende oic zedert dier t(er)mi(n)atien/ verschenen oic en was wout(er) alnoch niet comen tott(er) verthij/ denissen soe dat behoirde Met meer woirde(n) en(de) reden(en) in/ wedersijden gealleg(er)t Es gewijst bij scepen(en) van loeven(en)/ t(er) manissen smeyers dat de voirs(creven) wouter gehouden soude zij(n)/ den voirs(creven) raese te voldoene de acht(er)stelle vand(en) voirs(creven)/ twintich mudden corens gevallen zedert der voirs(creven)/ gebruede(re)n moeder doot tott(er) tijt toe vand(er) voirs(creven) t(er)mi(n)atien/ tussche(n) p(ar)tien gegeven ende voirt de thien mudden corens/ zedert der selv(er) t(er)mi(n)atien van dien verschene(n) oft dat/ dair voe(r) den selven raese ende zijne(n) beleyde de voirs(creven)/ gelev(er)de goede volgen zulle(n) Ende alse vand(er) rekeni(n)g(en)/ bij raese geeyscht gelieft hem die nae recht te/ volgen dat hij dat doen mach In scampno cor(am) o(mn)ib(us)/ dempto pynnock januarii xvii
Nagekeken door: Walter Winnelinckx
Moderator: Walter Winnelinckx
Laatste update:: 2016-11-28 door Jos Jonckheer