Item jan wout(er)s geheeten mechelma(n) sone wijle(n)/ goirts ende lijsbeth yden zijn huysvr(ouw) woenende te werchte(r) op welken janne v(er)storven es van/ henr(icke) wijlen wout(er)s zijne(n) brued(er) alsulk(er) huys/ ende hoff metten landen beempd(en) en(de) den toebeh(oirten)/ alse de selve wijlen henr(ic) wout(er)s zijn brued(er)/ a(n)no lxxxiii qui(n)ta m(ar)tii ten erfchijse nam voir scepen(en)/ van werchte(r) tegen janne vand(en) heetvelde op den/ voir co(m)me(r) ald(aer) geruert ende voirt op xviii/ rinsgulden(en) erff(elijck) den selve(n) vand(en) heetvelde en(de)/ zijne(n) nac(omelingen) te bet(alen) d(aer) aff de selve henr(ic) geloefde/ de vi aftequijte(n) bynnen vier jae(re)n doen naistc(omende)/ in p(rese)ntia hebben gekint en(de) gelijdt dat dat aff/ leggen alsoe alnoch niet en es gesciet mair dat/ de selve goede ende zij als possessoirs vand(en) selve(n)/ die geheel rinte van xviii rinsgulden(en) erffelijck/ noch sculdich zijn nae inhoudt vand(en) selve(n) br(ieve)/ te vold(oen) ende insgelijcx dafquijten ende lossen/ vanden selve(n) vi rinsgulden(en) erffelijc Ende hebben/ geloeft ter meerd(er) sekerheyt vand(en) selve(n) rinte(n)/ de vi d(aer) aff van jae(re) te jae(re) wel en(de) loffelijck/ te betale(n) inde stat van ond(er)pande ende d(aer)enbove(n)
//
de selve sesse rinsg(ulden) erffel(ijc) t(er) manissen desselfs/ jans behoir(lijck) te v(er)ond(er)panden met goeden ond(er)pand(en)/ bynne(n) der ba(n)mijlen van loeven(en) gelegen valen(s)/ xii ringsg(ulden) et t(antu)m prout cor(am) vynck baets oct(obris)/ xxiiii