Item henr(ick) van breetzijp woenen(de) onder wiltsele/ bij thoff geheeten blidenberch aelbr(echts) tants heeft geloeft/ laureyse crabbe inden name van hem selven en(de) mathijse/ van thuydekem inden name vand(en) huysarmen van/ s(in)[t] jacops tot behoef der selver die nae des(er) stadt recht/ gep(ro)cedeert hebben voe(r) de gevallen rinte van drie r(ins)g(ulden)/ erff(elijc) die zij tsamen opt voirs(creven) hoff geheeten blide(n)berch/ heffen(de) zijn [vacat] ende d(air) gepant hebben/ zeke(re) des voirs(creven) aelbr(echts) haeffel(ijcke) goede die dien acht(er)/ volgen(de) bijd(en) gesworen(en) vand(er) scatt(er)s van des(er) stadt/ gescadt zijn geweest op vijf rinsguld(en) en(de) dair/ ande(re) p(er)sonen d(air)nae voe(r) geboden hebben zesse r(ins)g(ulden)/ soe zij v(er)haelden dat hij de selve goede in bewarniss(en)/ en(de) in state o(n)vermi(n)dert houden en(de) hen die altijt/ goetdoen en(de) leve(re)n als hij des van hen versocht
//
werdt gem(er)ct dat de selve laureys ende mathijs/ en hadde hij henr(ick) dese selve goede niet willen/ v(er)borgen die met rechte v(er)cocht souden hebben cor(am)/ rosme(er) hubr(echts) januarii xxvi