Want jan vanden heetvelde als geleit nae des(er) stadt/ recht voir zijn wettich gebreck uuyt cracht van scepen(en)
//
brieven van loeven(e) tot allen den goeden beyde have en(de) erve jans/ wijlen wout(er)s en(de) lijsbetthe(n) yden zijnd(er) huysvr(ouwen) soe wair die gelege(n)/ zijn hem met br(ieven) van des(er) stadt gescr(even) aen den meye(re) van werchte(r)/ oft sijne(n) stadhoude(re) alle de selve goede behoirlijc heeft doen/ leve(re)n ende der voirs(creven) lijsbeth hue(r) kinde(re)n en(de) ande(re)n hande(n) d(air)aen/ hebben(de) dach van rechte alh(ier) te comp(ar)e(re)n inde banc voe(r) meye(re)/ en(de) scepen(en) van loeven(e) oft zij he(n) d(air) tege(n) hadd(en) willen oppone(re)n/ Aldair zij op heden als ten verstreken(en) daige van rechte d(air)toe/ dienen(de) niet gecomp(ar)eert en es noch procur(eur) van zijne(n) weg(en) de/ voirs(creven) geleidde comp(ar)e(re)nde en(de) trecht voirt versueken(de) soe/ v(er)re dat de scepen(en) van loeven(e) t(er) maniss(en) smeyers nae dat he(n)/ behoirl(ijc) gebleke(n) heeft bij resc(ri)pte henr(icx) de putte(re) al(ia)s steve(n)s/ als stadhoude(r) des meyers van werchte(r) tvoirs(creven) exploit geschiet/ te zijne gewijst hebben vo(n)nislijc wair de wederp(ar)tie vand(en)/ voirs(creven) geleidd(en) niet en comp(ar)eert voe(r) den opstaen(e) smeyers/ en(de) der scepen(en) datme(n) den selven geleidden vanden voirs(creven)/ goeden houden soude inde macht van zijne(n) beleide scepen(en)/ br(ieven) en(de) leveri(n)g(en) alsoe v(er)re alst noch voe(r) scepen(en) come(n) es/ In scampno j(anua)rii xix