SAL7391, Akte: V°24.4-V°25.1 (46 van 705)
Akte V°24.4-V°25.1
Act
Datum: 1497-07-12
Transcriptie
2020-08-23 door Jos JonckheerTusschen lod(ewijc) de voeght bijd(en) raide vand(er) stadt/
ontboden hebben(de) pete(re)n de colvene(re) t(er) eende(re) ende den
//
selven pete(re)n t(er) ande(re) d(air) de selve lod(ewijc) te kynnen/ gaff hoe de selve pet(er) hem des sat(er)daighs opten/ lesten ghichtdach hem v(er)ghicht hadde inde banck/ voir meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(e) niet wetende/ wair voe(r) ende aldus bege(re)nde te weten de/ sake wair voe(r) want hij hem soe hij seyde niet/ sculdich en was oick en meynde lod(ewijc) niet dat/ pet(er) sijn clachte soude co(n)nen gethoenen Wair op/ pet(er) antw(er)den(de) opdede dat was vanden coope/ van twee huyskens dien hij gedaen hadde teg(en)/ hem gelegen inde groefstrate naist den have d(air)/ inne hij meer co(m)mers vont aen giel(is) van nethen(en)/ wel van vi rijd(er)s erff(elijc) ts(jae)[rs] d(air) dese twee huyske(n)s/ mede ond(er)pant voir stonden die lod(ewijc) niet v(er)nuempt/ en hadde inde coma(n)scap D(air) tegen lod(ewijc) seyde dat/ hij hem niet dan zijn bate v(er)cocht en hadde voir/ eene(n) halven creeft die(n) niet vele bet(er) en was/ dan vi oft vii stuv(er)s een gordgie ende twee r(ins)/ g(ulden) in gelde Dair tegen pet(er) doen toech de/ hue(re) van xxxv st(uvers) d(air) ut(er)lijck lod(ewijc) p(rese)nteerde/ te thoenen(e) met eene(n) ma(n)ne dat pet(er) hem de/ coma(n)scap verdragen hadde ende met ande(re)n p(er)sone(n)/ die pete(re)n eyschten behulp vand(en) ond(er)houden(e) va(n)d(en)/ putte dat pet(er) hem dier huyske(n)s niet ae(n)dragen en/ woude noch behulp totten putte doen en(de) dat pete(re)n/ de conde gedaen w(er)t van giel(is) van nethen(en) va(n)d(en)/ dageme(n)ten die de selve giel(is) d(air) op dede die/ die heeft laten uuytdagen dair uut(er)lijck/ de selve pet(er) hem des gedroech tott(er) eerdt van/ lod(ewijc) dat vand(en) vi rijd(er)s erff(elijc) van giel(is) van nethen(en)/ inder coma(n)scap niet v(er)maent en was oick dat/ hem de selve pet(er) dier coma(n)scap niet v(er)dragen/ en hadde ende als lod(ewijc) van beyde den selve(n) pointe(n)/ den (contra)rie eedt hadde gedaen t(er) p(rese)ntien van pete(re)n
//
en(de) p(ar)tien voirt questie hadd(en) vanden costen/ op elc zijde gedaen d(air) elc de zijne yesch soe/ es duytsprake dat p(ar)tien in w(er)sijden goede/ gevrinde sijn souden ende deen dand(er) h(ier) aff/ noch vand(en) voirs(creven) costen niet eysschen mair/ dat die deen tegen dand(er) quijt en(de) ge(con)penseert/ souden sijn Act(um) in (con)s(ili)[o] op(idi) p(rese)ntib[(us)] graven burg(imagistr)[o]/ et plu(r)ib[(us)] aliis de (con)s(ili)[o] julii xii
//
selven pete(re)n t(er) ande(re) d(air) de selve lod(ewijc) te kynnen/ gaff hoe de selve pet(er) hem des sat(er)daighs opten/ lesten ghichtdach hem v(er)ghicht hadde inde banck/ voir meye(r) en(de) scepen(en) van loeven(e) niet wetende/ wair voe(r) ende aldus bege(re)nde te weten de/ sake wair voe(r) want hij hem soe hij seyde niet/ sculdich en was oick en meynde lod(ewijc) niet dat/ pet(er) sijn clachte soude co(n)nen gethoenen Wair op/ pet(er) antw(er)den(de) opdede dat was vanden coope/ van twee huyskens dien hij gedaen hadde teg(en)/ hem gelegen inde groefstrate naist den have d(air)/ inne hij meer co(m)mers vont aen giel(is) van nethen(en)/ wel van vi rijd(er)s erff(elijc) ts(jae)[rs] d(air) dese twee huyske(n)s/ mede ond(er)pant voir stonden die lod(ewijc) niet v(er)nuempt/ en hadde inde coma(n)scap D(air) tegen lod(ewijc) seyde dat/ hij hem niet dan zijn bate v(er)cocht en hadde voir/ eene(n) halven creeft die(n) niet vele bet(er) en was/ dan vi oft vii stuv(er)s een gordgie ende twee r(ins)/ g(ulden) in gelde Dair tegen pet(er) doen toech de/ hue(re) van xxxv st(uvers) d(air) ut(er)lijck lod(ewijc) p(rese)nteerde/ te thoenen(e) met eene(n) ma(n)ne dat pet(er) hem de/ coma(n)scap verdragen hadde ende met ande(re)n p(er)sone(n)/ die pete(re)n eyschten behulp vand(en) ond(er)houden(e) va(n)d(en)/ putte dat pet(er) hem dier huyske(n)s niet ae(n)dragen en/ woude noch behulp totten putte doen en(de) dat pete(re)n/ de conde gedaen w(er)t van giel(is) van nethen(en) va(n)d(en)/ dageme(n)ten die de selve giel(is) d(air) op dede die/ die heeft laten uuytdagen dair uut(er)lijck/ de selve pet(er) hem des gedroech tott(er) eerdt van/ lod(ewijc) dat vand(en) vi rijd(er)s erff(elijc) van giel(is) van nethen(en)/ inder coma(n)scap niet v(er)maent en was oick dat/ hem de selve pet(er) dier coma(n)scap niet v(er)dragen/ en hadde ende als lod(ewijc) van beyde den selve(n) pointe(n)/ den (contra)rie eedt hadde gedaen t(er) p(rese)ntien van pete(re)n
//
en(de) p(ar)tien voirt questie hadd(en) vanden costen/ op elc zijde gedaen d(air) elc de zijne yesch soe/ es duytsprake dat p(ar)tien in w(er)sijden goede/ gevrinde sijn souden ende deen dand(er) h(ier) aff/ noch vand(en) voirs(creven) costen niet eysschen mair/ dat die deen tegen dand(er) quijt en(de) ge(con)penseert/ souden sijn Act(um) in (con)s(ili)[o] op(idi) p(rese)ntib[(us)] graven burg(imagistr)[o]/ et plu(r)ib[(us)] aliis de (con)s(ili)[o] julii xii
Nagekeken door: Walter Winnelinckx
Moderator: Walter Winnelinckx
Laatste update:: 2017-05-10 door Xavier Delacourt