Item lijsbeth wed(uw)[e] jans wijlen huens en(de) ka(tlij)[ne]/ huens hue(r) docht(er) p(ri)[(us)] ema(nicpa)[ta] beide woenen(de) te tieldonck/ hebben geloeft ind(ivisim) willem(me) vand(er) borch en(de) zijn/ goede en(de) erfg(enamen) van jae(re) te jae(re) scadeloes tontheffen(e)/ van alsulken goud(en) rijd(er) lijfpen(sie) alse henr(icke) wittema(n)/ van zijns wijfs wegen wed(uwe) wijle(n) jans roela(n)ts/ na(tur)lijc heeft met scepen(en) b(rieve) van loeven(e) aend(en)/ selven wijle(n) janne huene hue(re)n man d(aer) voe(r)/ de voirs(creven) willem mede borge is alsoe dat de/ selve willem noch zijn goede en(de) erfg(enamen) in toec(omende)/ tijden gheenss(ins) gepraempt en zullen wordden van/ pri(n)cipale bewijssenisse oft acht(er)stelle cost oft co(m)me(r)/ van dien Hebben voirts geloeft ind(ivisim) den selven/ willem(me) te r(e)stitue(re)n tot zijnd(er) manissen alsulke(n)/ seven rinsguld(en) te xx stuv(er)s tstuck min ii bl(an)c(ken)/ alse hem comen uuyt saken vand(en) voirs(creven) borchtocht/ soe van verleeghd(en) pachten van dien als oick/ vanden costen van beleyde en(de) ande(r) d(aer) inne bij/ hem v(er)leecht tamq(uam) ass(ecu)[tu(m)] et t(antu)m cor(am) bouch(out)/ crol no(vem)[br(is)] vii[a]