Den dach van rechte op heden dienen(de) tussche(n) woute(re)n/ p(ro)keels geleit zijnde totte(n) goeden henricx van houthe(m)/ t(er) eende(r) en(de) den selve(n) henr(icke) t(er) ande(re) hebben de selve/ p(ar)tien geco(n)t(inueert) en(de) uuytgestelt totte(n) yerste(n) dingdage nae beloken(en)/ sinxen(en) naistc(omende) om alsdan te diene(n) gelijc dien op heden/ gedient soude hebben cor(am) buets(ele) bouchout m(ar)tii xiiii