Want her pet(er) revei(n) priest(er) cureyt van tourines/ les ordon als geleydt nae des(er) stad recht voir/ zijn wettich gebreck uuyt crachte van scepen(en) br(ieven)/ van loeven(en) tot allen den goeden beyde have en(de)/ erve wijlen rolants robeert al(ia)s le charlier/ ambrosius wijlen varlet en(de) loren henrot soe/ wair die gelegen zijn hem met br(ieven) van [des(er)] stadt/ gescreven aend(en) meye(r) van tourines les ordon oft zijne(n) stadhhoude(r) alle de selve goede behoirlijck/ heeft doen leve(re)n en(de) der wed(uw)[en] des voirs(creven) wijle(n)/ roelants robb(eer)t der wed(uw)[en] des voirs(creven) wijlen/ a(m)bros(ius) en(de) den voirs(creven) loren en(de) ande(re)n dach van/ rechte te comp(ar)e(re)n alh(ier) inde banck voir meye(r)/ en(de) scepen(en) van loeven(en) doen bescheyden oft/ zij hen d(aer)tegen hadden wille(n) oppone(re)n Ald(aer) zij op
//
heden als ten geco(n)t(inueerde) dage van rechte d(aer) toe dienen(de)/ niet gecomp(ar)eert en zij(n) noch niema(n)t van hue(re)n wegen/ den voirs(creven) geleidd(en) comp(ar)e(re)nde en(de) trecht voirts v(er)sueken(de)/ soe v(er)re dat de scepen(en) van lov(en) t(er) maniss(en) smeyers nae/ dat hen behoirl(ijck) gebreken heeft bij r(e)sc(ri)pte jans malcorfs/ meyers van tourines lez ordon tvoirs(creven) exploit gesciet te zijne/ gewese(n) hebben vo(n)nislijc wair de wed(er)p(ar)tie vand(en) voirs(creven)/ geleidden niet en co(m)p(ar)eert voe(r) den opstaen(e) smeyers en(de) der scep(enen) datme(n)/ den selve(n) geleidd(en) va(n)d(en) voirs(creven) goede(n) houden soude inde macht van zijne(n)/ beleide scep(enen) br(ieven) en(de) leveri(n)gen alsoe v(er)re alst noch voir scepen(en)/ comen is in scampno julii xiii