SAL7393, Akte: V°120.2-R°122.1 (224 van 692)
Akte V°120.2-R°122.1
Act
Datum: 1499-10-24
Transcriptie
2019-03-08 door helga peetersVanden questien ende gescillen gecomen bijd(en) raide/
vand(er) stadt tusschen willem(me) van baussele als p(ro)cur(eur)/
van goessen(e) van bauss(ele) zijne(n) brued(er) en(de) jouffr(ouwe) marie(n)/
en(de) m(ar)grieten van baussele zijne(n) suste(re)n t(er) eende(re)/
en(de) mariss(en) van ned(er)hem inden name van hem/
selven en(de) e(n)nigen ande(re)n hen p(re)tende(re)nde te zijne/
erfgenamen van jouffr(ouwe) a(n)nen [wijlen] tollers yerste w(er)di(n)ne/
jans wijlen van baussele brued(er) der voirs(creven) bruede(re)n/
en(de) suste(re)n t(er) and(er) zijden Aldair de voirs(creven) willem
//
inden name als voe(r) te kynnen gaf hoe dat hij/ voe(r) tgebreck van twee rins gulden(en) erff(elijck) en(de) xix/ r(ins)g(ulden) lijfpen(sien) bekint bij ja(n)ne wijlen zijne(n) brueder/ en(de) jouffr(ouwe) a(n)nen tollers hem hadde doen leyden totten/ goeden der selver gehuysschen ende besundert doen/ leve(re)n seke(re) goede acht(er)gebleven naed(er) voirs(creven) jouff(rouwe)/ a(n)nen voir seker gebreck van verloepe der selver/ rinten van thien jae(re)n oft d(air) omtr(int) behalven goede/ rekeni(n)ge van des d(air)op gehaven soude moegen zijn/ en(de) voe(r) de assignatie en(de) sekerh(eit) der selver rinten ex/ hibe(re)nde zijn beleidt en(de) bekynbr(ieven) in dien ende hoepte/ t(er) (con)clusien dat hem de gelev(er)de goede voir tgebreck/ van dien sculdich soud(en) zijn te volgen(e) d(air)op zijn/ wed(er)p(ar)tie gep(re)tendeert heeft hoe dat de voirs(creven) (con)tracte(n)/ bijden gehuysschen tsamen bekint wae(re)n en(de) dat ongodlijc/ en(de) onredelijc zijn soude alsoe zij seyde(n) dat zij den/ geheelen last alleene in dien soud(en) drage(n) en(de) dat / zij bellicx gep(re)supponeert dat de voirs(creven) (con)tracten wae(re)n/ deugdelijck geschiet gestaen souden metter hellicht/ en(de) tsurplus v(er)haelt w(er)den op janne van baussele/ ende zijn goede die de voirs(creven) jouffr(ouwe) a(n)ne getrouwt/ hadde ende dat zij d(air) mede qualiken toecomen souden/ den voirs(creven) last geheel(ijc) te dragen(e) seggen(de) oic dat/ de voirs(creven) jan van baussele in zijne(n) leven(e) v(er)cocht/ soude hebben seke(re) erfgoede der selver jouffr(ouwe) a(n)nen/ omtrint leeuwe gelegen lopen(de) tot seke(re)n esti(m)atien/ van acht r(ins)g(ulden) erff(elijck) oft d(air) omtrint inder maten zij/ tselve p(rese)nteerden te thoon(en) ende dat hij div(er)se rinten/ van hue(re)n wegen gehaven hadde metten welken hij de/ voirs(creven) scult hadde moegen cuelen hopen(de) dat de voirs(creven)/ goede van jouffr(ouwe) a(n)nen tollers die zij acht(er)gelaten mochte/ hebben ongelast soud(e) bliven oft e(m)mers ten mi(n)sten gestaen/ met redel(ijke) portien in dien ende tsurplus v(er)haelt/ wordden als voe(r) op jans goede en(de) zijnd(er) lester/ werdynnen alijten van goetsenhoven die de have/ desselfs jans als lancste leven(de) aenveert hadde nae
//
aflivich(eit) desselfs de voirs(creven) willem p(er)siste(re)nde/ in zijne(n) voirnemen(e) heeft d(air)af gehoept dat nae/ des(er) stadt recht in dien de selve gehuysschen/ ongesundert v(er)bonden stonden dat hij inden name/ als voe(r) zijn gebreck(e) opde gelev(er)de goede/ v(er)halen soude p(re)tende(re)nde voir alle appointeme(n)ten/ in des(er) in dien hij bij sijnd(er) wed(er)p(ar)tien geco(n)tenteert/ wordde als voe(r) hen alle behulp van brieven ende/ and(er)ssins te doene om op de goede des voirs(creven) wijlen/ jans zijns brued(er)s te p(ro)cederen(e) en(de) te v(er)halen(e) des/ nae recht behoe(re)n soude oft opde wed(uw)[e] desselfs/ alijten voirs(creven) noch leven(de) als de ghene die de/ have desselfs jans aenveert soude hebben seydt oic/ datmen niet bevi(n)den en soude dat de selve jan e(n)nige/ chijsgoede oft eygengoede in brab(ant) hadde oft zee(r) cleyne/ d(air) aen ende op hij hadde moegen p(ro)cede(re)n dan alleen(e)/ leengoede in brab(ant) ende e(n)nige chijsgoede int lant/ van namen d(air) op hij niet en conste nae des(er) stadt/ recht gep(ro)cede(re)n ende wae(re)n gescapen zijn brued(er)/ en(de) sust(er)s d(air) af hij p(ro)cur(eur) was thue(r) te v(er)liesen hopen(de)/ dat hem zijn (con)clusie als voe(r) volgen soude en(de)/ gestaen mette zijnd(er) p(rese)ntatien de voirs(creven) mariss(en)/
de (contra)rie sustine(re)nde alsdat de voirs(creven) vand(en) raide/
nae dien de selve materie een lange wijle/
tijts gehangen hadde voe(r) meye(r) ende scepen(en) alh(ier)/
en(de) gestelt werdt naed(er) hant bijd(en) selven raide/
bijd(en) voirs(creven) scepen(en) te weten(e) sake en(de) p(ar)tien den/
selven verweerde(r) gewesen hebben tot sijnen thoone/
tot welken daige de selve genoech heeft/
doen blijcken e(n)nige v(er)thieri(n)g(en) van goeden o(m)trint/
leeuwe gelegen der voirs(creven) wijlen jouffr(ouwe) a(n)nen/
tollers toebeh(oirende) bij janne v(er)thiert te zijne en(de) oic dat/
de voirs(creven) jouffr(ouwe) alijt leste werdynne des voirs(creven) jans/
soude zijn gebleven sitten(de) inde have desselfs jans/
nae zijn aflivich(eit) genoech in substan(cien) als voe(r) op
//
welken thoon de voirs(creven) willem voe(r) en(de) nae altijt/ gesustineert heeft dat hem die niet en consten gep(re)/ judiceren nae des(er) stadt recht en(de) den p(re)sentatien bij/ he(m) gedaen mits den reden(en) voe(r) genoech v(er)haelt seggen(de)/ dat bevond(en) soude wordden in tijden ende wijlen dat/ de kinde(re) desselfs wijlen jans sijns brued(er)s die hij/ vand(en) voirs(creven) jouffr(ouwe) alijte(n) acht(er)gelaten [mocht] hebben actie hadde(n)/ totten geheelen goeden der voirs(creven) jouffr(ouwe) a(n)nen tollers/ yerste huysvr(ouwe) des voirs(creven) jans die hem bij testame(n)te/ de selve goede gelaten hadde om zijne(n) wille d(air)/ mede te doene ende hij voirts gebruyken(de) dier/ macht die goede zijne(n) kinde(re)n gelaten hadde bij/ testame(n)te als hem dat vinden soude in tijd(en) en(de)/ wijlen t(er) plaetssen dair dat behoirt van testame(n)te/ en(de) dier gelijcken aengaen(de) ende dat alsoe de voirs(creven)/ erfgenamen jouffr(ouwe) a(n)nen tollers de voirs(creven) goede/ van huer gecomen ombehoirlijck soud(en) gebruycken/ es bijden selven raide h(ier)op gelet zijnde met rijper/ del(iberacien) den selven p(ar)tien uuytgesproken en(de) get(er)mineert/ voir recht dat den aenleggers oft hue(re)n p(ro)cur(eur) inden/ name vand(en) selven volgen sullen de gelev(er)de/ goede tot huer(er) scult en(de)(con)clusien behoef behalven/ dat de selve aenleggers gecontenteert zijnde van/ hue(re)n gebreken als voe(r) huer(er) wed(er)p(ar)tien alle behulp/ met hue(re)n br(ieven) en(de) hue(re)n actien met rechte doen sulle(n)/ om de selve gebreken int geheel oft deel te v(er)halen(e)/ nae recht opde goede jans wijlen van baussele/ oft zijnd(er) lester werdynnen t(er) causen vand(en) haven/ die zij souden moegen aenveert hebben ende dat/
naed(er) p(rese)ntatien bijden p(ro)cur(eur) vand(en) aenlegge(re)n den/
verweerde(re)n gedaen behalven dat de selve aenlegg(er)s/
selve in p(er)sone en(de) dien dat behoirt voir al/
doen sullen hue(r) behoirl(ijck) ve(r)ificatie van huer(er) dueghdel(ijcken)/
scult ende dat de br(ieven) warachtich zijn den rechte genoech/
zijnde act(um) in (con)s[(ili)o] op(idi) p(rese)ntib(us) tymple sub(stitu)[to] buets(ele) burg(imagis)[tr(is)] lyefk(enrode) borch/
cav(er)chon scab(inis) grave(n) et plu(r)ib(us) aliis de (con)s(ili)[o] octobr(is) xxiiii
//
inden name als voe(r) te kynnen gaf hoe dat hij/ voe(r) tgebreck van twee rins gulden(en) erff(elijck) en(de) xix/ r(ins)g(ulden) lijfpen(sien) bekint bij ja(n)ne wijlen zijne(n) brueder/ en(de) jouffr(ouwe) a(n)nen tollers hem hadde doen leyden totten/ goeden der selver gehuysschen ende besundert doen/ leve(re)n seke(re) goede acht(er)gebleven naed(er) voirs(creven) jouff(rouwe)/ a(n)nen voir seker gebreck van verloepe der selver/ rinten van thien jae(re)n oft d(air) omtr(int) behalven goede/ rekeni(n)ge van des d(air)op gehaven soude moegen zijn/ en(de) voe(r) de assignatie en(de) sekerh(eit) der selver rinten ex/ hibe(re)nde zijn beleidt en(de) bekynbr(ieven) in dien ende hoepte/ t(er) (con)clusien dat hem de gelev(er)de goede voir tgebreck/ van dien sculdich soud(en) zijn te volgen(e) d(air)op zijn/ wed(er)p(ar)tie gep(re)tendeert heeft hoe dat de voirs(creven) (con)tracte(n)/ bijden gehuysschen tsamen bekint wae(re)n en(de) dat ongodlijc/ en(de) onredelijc zijn soude alsoe zij seyde(n) dat zij den/ geheelen last alleene in dien soud(en) drage(n) en(de) dat / zij bellicx gep(re)supponeert dat de voirs(creven) (con)tracten wae(re)n/ deugdelijck geschiet gestaen souden metter hellicht/ en(de) tsurplus v(er)haelt w(er)den op janne van baussele/ ende zijn goede die de voirs(creven) jouffr(ouwe) a(n)ne getrouwt/ hadde ende dat zij d(air) mede qualiken toecomen souden/ den voirs(creven) last geheel(ijc) te dragen(e) seggen(de) oic dat/ de voirs(creven) jan van baussele in zijne(n) leven(e) v(er)cocht/ soude hebben seke(re) erfgoede der selver jouffr(ouwe) a(n)nen/ omtrint leeuwe gelegen lopen(de) tot seke(re)n esti(m)atien/ van acht r(ins)g(ulden) erff(elijck) oft d(air) omtrint inder maten zij/ tselve p(rese)nteerden te thoon(en) ende dat hij div(er)se rinten/ van hue(re)n wegen gehaven hadde metten welken hij de/ voirs(creven) scult hadde moegen cuelen hopen(de) dat de voirs(creven)/ goede van jouffr(ouwe) a(n)nen tollers die zij acht(er)gelaten mochte/ hebben ongelast soud(e) bliven oft e(m)mers ten mi(n)sten gestaen/ met redel(ijke) portien in dien ende tsurplus v(er)haelt/ wordden als voe(r) op jans goede en(de) zijnd(er) lester/ werdynnen alijten van goetsenhoven die de have/ desselfs jans als lancste leven(de) aenveert hadde nae
//
aflivich(eit) desselfs de voirs(creven) willem p(er)siste(re)nde/ in zijne(n) voirnemen(e) heeft d(air)af gehoept dat nae/ des(er) stadt recht in dien de selve gehuysschen/ ongesundert v(er)bonden stonden dat hij inden name/ als voe(r) zijn gebreck(e) opde gelev(er)de goede/ v(er)halen soude p(re)tende(re)nde voir alle appointeme(n)ten/ in des(er) in dien hij bij sijnd(er) wed(er)p(ar)tien geco(n)tenteert/ wordde als voe(r) hen alle behulp van brieven ende/ and(er)ssins te doene om op de goede des voirs(creven) wijlen/ jans zijns brued(er)s te p(ro)cederen(e) en(de) te v(er)halen(e) des/ nae recht behoe(re)n soude oft opde wed(uw)[e] desselfs/ alijten voirs(creven) noch leven(de) als de ghene die de/ have desselfs jans aenveert soude hebben seydt oic/ datmen niet bevi(n)den en soude dat de selve jan e(n)nige/ chijsgoede oft eygengoede in brab(ant) hadde oft zee(r) cleyne/ d(air) aen ende op hij hadde moegen p(ro)cede(re)n dan alleen(e)/ leengoede in brab(ant) ende e(n)nige chijsgoede int lant/ van namen d(air) op hij niet en conste nae des(er) stadt/ recht gep(ro)cede(re)n ende wae(re)n gescapen zijn brued(er)/ en(de) sust(er)s d(air) af hij p(ro)cur(eur) was thue(r) te v(er)liesen hopen(de)/ dat hem zijn (con)clusie als voe(r) volgen soude en(de)/ gestaen met
//
welken thoon de voirs(creven) willem voe(r) en(de) nae altijt/ gesustineert heeft dat hem die niet en consten gep(re)/ judiceren nae des(er) stadt recht en(de) den p(re)sentatien bij/ he(m) gedaen mits den reden(en) voe(r) genoech v(er)haelt seggen(de)/ dat bevond(en) soude wordden in tijden ende wijlen dat/ de kinde(re) desselfs wijlen jans sijns brued(er)s die hij/ vand(en) voirs(creven) jouffr(ouwe) alijte(n) acht(er)gelaten [mocht] hebben actie hadde(n)/ totten geheelen goeden der voirs(creven) jouffr(ouwe) a(n)nen tollers/ yerste huysvr(ouwe) des voirs(creven) jans die hem bij testame(n)te/ de selve goede gelaten hadde om zijne(n) wille d(air)/ mede te doene ende hij voirts gebruyken(de) dier/ macht die goede zijne(n) kinde(re)n gelaten hadde bij/ testame(n)te als hem dat vinden soude in tijd(en) en(de)/ wijlen t(er) plaetssen dair dat behoirt van testame(n)te/ en(de) dier gelijcken aengaen(de) ende dat alsoe de voirs(creven)/ erfgenamen jouffr(ouwe) a(n)nen tollers de voirs(creven) goede/ van huer gecomen ombehoirlijck soud(en) gebruycken/ es bijden selven raide h(ier)op gelet zijnde met rijper/ del(iberacien) den selven p(ar)tien uuytgesproken en(de) get(er)mineert/ voir recht dat den aenleggers oft hue(re)n p(ro)cur(eur) inden/ name vand(en) selven volgen sullen de gelev(er)de/ goede tot huer(er) scult en(de)(con)clusien behoef behalven/ dat de selve aenleggers gecontenteert zijnde van/ hue(re)n gebreken als voe(r) huer(er) wed(er)p(ar)tien alle behulp/ met hue(re)n br(ieven) en(de) hue(re)n actien met rechte doen sulle(n)/ om de selve gebreken int geheel oft deel te v(er)halen(e)/ nae recht opde goede jans wijlen van baussele/ oft zijnd(er) lester werdynnen t(er) causen vand(en) haven/ die zij soude
Nagekeken door: Jos Jonckheer
Moderator: Jos Jonckheer
Laatste update:: 2017-06-06 door Xavier Delacourt