Item gielis weijns woonen(de) te loeve(ne) heeft / opgedrage(n) met behoerl(ijcke) verthijeniss(e) alsulcke(n) / derthie(n) carolus gulde(nen) te xx st(uvers) tstuck twee / en(de) eene(n) halve(n) stuver erffel(ijcke) rinte als hij respective / van(den) erffge(namen) jans labus ende elizab(eth) hullegaerts / wijle(n) gehuijssche(n) te weten(e) de drije rinsg(ulden) / xi(½) st(uvers) opd(en) x[e(n)] dach julii a(n)no xv[c] lxvi van / eli(za)b(eth) labus huijsvrouwe lambrechts vree(n) Item / de vijff rinsg(ulden) ende eene(n) stuver erffel(ijck) opde(n) / xxii[e(n)] octobris a(n)no xv[c] lxi van marie van / papenhove(n) dochte(r) wijle(n) jans en(de) van catlijn(en) / labus vercrege(n) heeft gehadt de vier / rinsg(ulden) en(de) thie(n) st(uvers) erffel(ijck) opd(en) xvii[e(n)] dach / augusti a(n)no xv[c] lxvi van jan(nen) labus / respective uuijt ende van een(en) meerdere erfrinte / van vierentwintich carolusg(ulden) iii(½) st(uvers) vallen(de) / jaerl(ijcx) xxviii nove(m)bris als de(n) respective / erffge(namen) opd(en) xxviii[e(n)] nove(m)bris a(n)no xv[c]
//
lix in heure deijlinge gebleve(n) zijn stae(n) bepandt / ae(n) ende op ee(n) huijs met zijn(en) toebehoerte(n) geheete(n) / de(n) wil gestae(n) opde proefstraete tussche(n) de goede(n) / jans de beghijnemake(r) ter eenre en(de) de goed(en) / vand(er) collegie(n) vand(er) goidtheijt ter and(ere) zijde(n) / Exp(osito) soe is d(aer)inne gegoedt en(de) geerft / te(n) erffel(ijcke) rechte heere en(de) m(eeste)[r] henrick / gravius doctoer ind(er) heijliger godtheijt en(de) / p(re)sident inde collegie van(der) zelve(r) godtheijt / binne(n) deser stadt en(de) universiteijt ende / dat bij maniere van affquijtinge p(er) mo(nitionem) / Et sat(is) et war(as) daer op dat hij de selve / erffrinte(n) zedert zijn(en) vercrijge nijet nijet e(n) / heeft belast geced(eer)t noch eenichss(ins) gealieneert / p(ro)ut cor(am) ketelboetere winde nove(m)bris / vii[a] /