It(em) gord de wilde in jegenwordich(eit) d(er) scepen(en) van lov(en) heeft geloeft alsulc core(n) als hi nu in/ de scuere heeft in det cloest(er)s hof van gempe [te pelleb(er)ch] en(de) nu ald(aer) in de(n) velde leeght [en(de) inde(n) velde steet] dat in de vors(creven) scuere/ te bringe(n) [ald(aer) tot behoef des proefts va(n) gempe] Ende dat vors(creven) core(n) nu(m)meer te dersschen noch and(er)s wart te bekere(n) noch te/ v(er)copen(e) dan alleen te ghevene in alsulke schout als hi [me(n)] sculd(er) es [den vors(creven) proefts] te weten is xxxiii mudde/ rogs en(de) x oude scilde en(de) dat den proefts van gempe te gheve(n) en(de) te betale(n) vande(n) vors(creven)/ corne soe wa(n)neer hi ald(aer) derst ocht dersschen doet uutgenome(n) dat hi behoude(n) mach vand(en)/ vors(creven) corne broet core(n) en(de) saetcorne Des sijn borge(n) henr(ic) heyberch va(n) opvelpe jan de wilde/ brued(er) des vors(creven) gords en(de) jan beys de houdsheem die dat oec hebbe(n) geloeft mette(n) vors(creven) gorde/[vacat] stockelpot xxvi julii